Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0970/GM, 12 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/970/GM

betreft: [klager] datum: 12 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 april 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2007 in de p.i. Vught. Klager, alsmede zijn raadsvrouw mr. H. Bos, en de inrichtingsarts [...], zijn op 1 juni 2007 gehoord door een lid van de Raad. Van dat horen is verslag
opgemaakt en een kopie daarvan is aan deze uitspraak gehecht. De raadsvrouw en de inrichtingsarts zijn tijdens het horen niet de volledige tijd aanwezig geweest.
Klager, die op 6 augustus 2007 niet naar de zittingzaal mocht worden overgebracht, is op die datum niet meer gehoord. Klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld klagers standpunt tijdens de behandeling van het beroep naar voren te brengen maar
heeft ervoor gekozen niet zonder klager ter zitting te verschijnen.
De inrichtingsarts is op 6 augustus 2007 ter zitting verschenen en heeft volhard in zijn standpunt zoals eerder bij gelegenheid van het horen van klager naar voren gebracht.

De beroepscommissie heeft aan de arts om nadere schriftelijke inlichten verzocht. De inrichtingsarts heeft die schriftelijke inlichtingen verstrekt. Deze zijn in afschrift aan klager en de raadsvrouw verzonden en aan de raadsvrouw is de gelegenheid
geboden om schriftelijk nader te reageren. Klager noch de raadsvrouw heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
Het beroep is gericht op twee (onderdelen van ) klachten, zoals neergelegd in een verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van respectievelijk 27 december 2006 en 12 maart 2007. De klachten betreffen:
Het niet verstrekken van contactlenzenvloeistof en het niet aanvragen van een machtiging voor de verstrekking van contactlenzen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager op 1 juni 2007 is – voor zover hier van belang – het volgende aangevoerd
De klacht ziet niet alleen op het niet verstrekken van contactlensvloeistof maar ook op het niet verstrekken van contactlenzen. Klager moet lenzen kunnen dragen. In iedere inrichting waar hij tot nog toe heeft verbleven, kreeg hij steeds lenzen
verstrekt. Klager is bij een oogarts in Rotterdam geweest en die heeft toen vastgesteld dat hij sterkte +10 had. Klager is vervolgens overgeplaatst naar Vught en daar heeft een oogmeting plaats gevonden door de opticien. Toen klager daarna om lenzen
vroeg, gaf de verpleegkundige aan dat de verzekering slechts lenzen vergoedt indien de oogafwijking tenminste +10 zou zijn. De opticien zou bij de oogmeting +8,5 hebben vastgesteld. Daarom krijgt hij nu opeens geen lenzen meer vergoed. Klager is het
daar niet mee eens. Hij vindt dat hem lenzen door de inrichting verstrekt moet worden.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de inrichtingsarts komt het volgende naar voren.
Klager komt, gelet op de verzekeringsvoorwaarden, alleen dan in aanmerking voor vergoeding van de kosten van contactlenzen indien die lenzen noodzakelijk zijn op grond van een specialistisch oogheelkundig advies. Omdat bij klager de gestoorde visus te
controleren is met behulp van een bril, is er geen aanvraag gedaan voor vergoeding/verstrekking van contactlenzen voor klager. Met betrekking tot de verstrekking van contactlenzenvloeistof geldt dat deze korte tijd niet uit voorraad leverbaar waren in
de inrichtingswinkel maar dat klager – in ieder geval – op 3 januari 2007 weer contactlenzenvloeistof heeft aangeschaft in die winkel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie zal het beroep thans afdoen. Klager is eerder op 1 juni 2007 (tevens) inzake de onderhavige klachten gehoord. Klager en zijn raadsvrouw zijn voorts in de gelegenheid gesteld een nadere (deels schriftelijke) toelichting te geven op
het beroep alsmede om schriftelijk te reageren op hetgeen door en namens de inrichtingsarts naar voren is gebracht. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden.

Ten aanzien van het niet verstrekken van contactlenzenvloeistof geldt dat deze vloeistof mogelijk korte tijd niet verkrijgbaar was in de inrichtingswinkel maar dat klager – nu het betreffende verzoek om bemiddeling op 27 december 2006 is ingediend en
klager uiterlijk op 3 januari 2007 de beschikking had over die vloeistof – slechts korte tijd heeft moeten wachten alvorens deze aan te kunnen schaffen. Voor zover klager heeft bedoeld aan te geven dat die vloeistof hem vanwege de inrichting had moeten
worden verstrekt, mist de klacht grond nu van klager kan worden verlangd dat hij zelf zorg draagt voor het onderhoud van zijn contactlenzen. Dit onderdeel van het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

Ten aanzien van het niet aanvragen van een machtiging voor de verstrekking/vergoeding van contactlenzen acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager, waarvan niet is betwist dat er bij hem sprake is van een gestoorde visus, een
correctie van zijn visus behoeft. De vraag is evenwel of die correctie noodzakelijkerwijs dient te geschieden door middel van contactlenzen. De beroepscommissie acht dit onvoldoende aannemelijk geworden. De correctie kan immers in dit geval ook
plaatsvinden door middel van een bril. Een andersluidend specialistisch oogheelkundig advies is niet aanwezig. Dat maakt dat het handelen van de inrichtingsarts, het niet aanvragen van de machtiging bij de verzekering, niet kan worden aangemerkt als
in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeel van het beroep zal derhalve eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, L.E.M. Kleipool en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven