Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2398/GB, 13 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/2398/GB

Betreft: [klager] datum: 13 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Urcun, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 september 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om het selectievoorstel, strekkende tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), af te wijzen, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 15 augustus 2003 gedetineerd. Hij verbleef onder meer in de gevangenis Zoetermeer, vanwaaruit hij op 4 oktober 2006 is overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is van mening dat er geen gevaar is voor een confrontatie met de slachtoffers. In het geval van (regimair) verlof zal klager dat verlof thuis doorbrengen met zijn gezin. Hij is niet van plan om dan uitstapjes te maken. Omdat klager een andere
nationaliteit heeft dan de slachtoffers, is niet aannemelijk dat zij in dezelfde wijk als klager wonen. Ook om die reden is de kans op een toevallige confrontatie nihil. Klager, die erg gesteld is op zijn gezinsleven, wil in staat worden gesteld een
normaal leven op te kunnen bouwen. Hij zal alles in het werk stellen om een goede bijdrage te leveren aan zijn resocialisatie. De selectiefunctionaris acht voorts bij klager recidivegevaar aanwezig. Klager is voor het laatst in 2006 veroordeeld. Toen
betrof het een voorwaardelijke veroordeling terzake van de verdenking van mishandeling in maart 2005. Dat feit ligt inmiddels ruim twee jaar in het verleden. In de afgelopen tijd is veel gebeurd met klager, hij heeft het verleden achter zich gelaten en
wil zich richten op de toekomst. Om die reden is de vrees voor herhaling van crimineel gedrag onterecht.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft in het selectievoorstel aangegeven dat klager in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen een dergelijke overplaatsing in verband met de ernst van de door
klager gepleegde feiten en een nog ver weg liggende ontslagdatum. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor het plegen van meerdere geweldsdelicten in de omgeving van zijn woonadres. Klager is terzake van die feiten in augustus
2003 in voorlopige hechtenis genomen. Eerder heeft klager – tot april 2002 – een gevangenisstraf uitgezeten voor het plegen van een geweldsdelict. Tussen beide detenties zat daarom maar een periode van ongeveer vijftien maanden. Op dit moment heeft
klager gesprekken met een gedragsdeskundige, welke gesprekken een goede invloed op klager lijken te hebben. Door de gedragsdeskundige wordt aangegeven dat een behandeling nodig is maar dat klager niet geschikt is voor een groepsbehandeling. Mede gelet
op dit gegeven wordt de kans op recidive aanwezig geacht en is, gelet op de aard van de door klager gepleegde delicten, het risico van het verlenen van vrijheden te groot. Het positieve advies van de inrichting is enkel gebaseerd op klagers gedrag
aldaar. De directeur heeft bij zijn advies het standpunt van het Openbaar Ministerie en het recidivegevaar niet betrokken.

4 De beoordeling
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat ten aanzien van klager, gelet op de over klager verstrekte gegevens en het negatieve advies van het Openbaar Ministerie, nog een zodanig gevaar voor
recidive en ongewenste contacten met slachtoffers van door klager gepleegde misdrijven bestaat, dat hij om die reden vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau.

5 De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven