Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1805/GA, 16 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1805/GA

betreft: [klager] datum: 16 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,

gericht tegen een uitspraak van 5 juli 2007 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 november 2007, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. E.R. Weening, en [...], unit-directeur bij de p.i. Grave.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in Grave continu geweigerd om mee te werken aan het normale regime. Klager was van mening dat hij arbeidsongeschikt was. De inrichtingsarts heeft hem echter arbeidsgeschikt verklaard. Vervolgens is hij meerdere malen
disciplinair gestraft ter zake van weigering om deel te nemen aan de arbeid. Uiteindelijk is besloten om hem daar niet langer disciplinair voor te straffen omdat die bestraffingen niet oneindig kunnen doorgaan. Omdat klager niet wenste mee te werken
aan
het voor hem geldende regime, kwam hij voor de directeur ook niet in aanmerking voor verlof. Door niet mee te werken aan het regime, werkte hij immers ook niet mee aan zijn resocialisatie. Met klager waren geen afspraken te maken. Dat maakte dat de
directeur onvoldoende vertrouwen had in een goed verloop van een te verlenen verlof. Klager kan dit hebben ervaren als een disciplinaire straf maar feitelijk betrof het hier de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft steeds aangegeven arbeidsongeschikt te zijn en daarom niet deel te kunnen nemen aan de arbeid. Hij is vervolgens door de inrichtingsarts onderzocht en deze heeft klager arbeidsgeschikt verklaard. Voor weigering van deelname aan de arbeid
kent de p.i. Grave een oplopend sanctiestelsel. Een gedetineerde krijgt in het geval van werkweigering eerst vier, vervolgens zeven en tenslotte veertien dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd. Daarna zou de betreffende gedetineerde uitgesloten
worden van de arbeid en tijdens de arbeidsuren in de cel moeten verblijven. Klager wordt echter nog eens extra zwaar bestraft doordat hem vervolgens verlof wordt ontzegd. Klager is van mening dat hij feitelijk dubbel wordt bestraft. Klager heeft
overigens eerder wel algemeen verlof gekregen. Ook toen stond hij bekend als werkweigeraar. De beklagcommissie heeft in haar beslissing aangegeven dat het eerst geven van een waarschuwing meer voor de hand zou hebben gelegen.

3. De beoordeling
De directeur heeft een verzoek van klager, strekkende tot de verlening van algemeen verlof, afgewezen. Die afwijzing heeft hij gegrond op de overweging dat klager blijft weigeren deel te nemen aan het arbeidsproces, hetgeen een verplicht onderdeel is
van het gevangenisregime.
In artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) staan de weigeringsgronden vermeld met betrekking tot het verlenen van verlof.
De door de directeur in de afwijzing van het verzoek om verlof vermelde grond valt niet onder een van de in dat artikel vermelde weigeringsgronden. Weliswaar heeft de directeur (achteraf) aangegeven dat de weigeringsgrond “gebleken onbetrouwbaarheid
met
betrekking tot het nakomen van afspraken” aanleiding was voor de afwijzing maar dit acht de beroepscommissie – bij gebreke van een nadere feitelijke onderbouwing – onvoldoende aannemelijk. Dat maakt dat de beslissing om het verzoek om algemeen verlof
af
te wijzen (op zijn minst genomen) onvoldoende is gemotiveerd en mitsdien onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Gelet daarop zal het beroep ongegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd met verbetering van
de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven