Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1676/GM, 15 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1676/GM

betreft: [klager] datum: 15 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. van Dijk, advocaat te Maastricht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 juni 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 september 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.P. van Dijk, en namens de inrichtingsarts, [...], hoofd medische dienst, en
[...],
verpleegkundige.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 mei 2007, betreft de wijze waarop het medisch onderzoek na afloop van de mishandeling van klager heeft plaatsgevonden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager is op 12 mei 2007 mishandeld door een medegedetineerde, waarbij klager korte tijd het bewustzijn heeft verloren. Het linkergedeelte van klagers gezicht was opgezwollen, zijn oog zat
letterlijk dicht en hij had twee open wonden bij zijn oog. Klager had verder verschrikkelijke hoofdpijn, keelpijn en last van zijn arm, elleboog en voet. Na de mishandeling is klager kort gezien door de medische dienst. Ondanks herhaald verzoek van
klager is hij niet direct naar het naburige penitentiair ziekenhuis gebracht voor röntgenfoto’s. Buiten de verzorging van de wonden is klager niet verder onderzocht in zijn mond en aan zijn arm, elleboog en voet. Pas drie tot vier dagen na het incident
zijn röntenfoto’s gemaakt van het hoofd van klager. Het is klager onduidelijk op grond waarvan de medisch adviseur stelt dat klager volgens hemzelf en de beveiligingsmedewerkers niet het bewustzijn zou hebben verloren. Van de mishandeling heeft klager
aangifte gedaan. Hierbij heeft hij verklaard vermoedelijk buiten bewustzijn te zijn geweest. Eén van de medewerkers van de inrichting, die eveneens aanwezig was tijdens de mishandeling, was bij deze aangifte aanwezig. Bovendien heeft de p.i.w.-er het
incident niet waargenomen. Klager ontkent ten stelligste dat hij behandeling zou hebben geweigerd. Na de mishandeling is klager rechtstreeks naar de isoleercel gebracht. Op dat moment heeft klager aangegeven niet naar de isoleercel te willen en juist
verzocht eerst door de medische dienst gezien te worden. Wat betreft de bevoegdheden van de verpleegkundige en de procedure ‘toegeleiding naar het spreekuur van de arts’ is onduidelijk waarom de verpleegkundige kon oordelen dat op dat moment het niet
noodzakelijk was dat klager door een arts zou worden bezocht. Niet gebleken is dat de behandelend verpleegkundige ook met betrekking tot de specifieke klachten van klager voldoende bekwaam was.
Klager meent dat gelet op de aard van klachten het nodig was direct röntgenfoto’s te laten maken. Er had direct onderzoek moeten worden gedaan.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. In de brief van klagers raadsvrouw staan een aantal tegenstrijdigheden. Na een alarmmelding is de verpleegkundige op 12 mei 2007 naar de afdeling gegaan. Klager stond bij de celdeur en weigerde
tot driemaal toe medische verzorging. Klager was ontdaan en gespannen. Op dat moment is door de verpleegkundige, die begrip had voor de emotionele reactie van klager, afgezien van nader onderzoek. In het laatste half uur van aanwezigheid van de
medische
dienst is klager nogmaals nadrukkelijk verzocht om medewerking. Zijn kwetsuren en wondjes zijn onderzocht. Op dat moment beoordeelde de verpleegkundige dat er geen arts of assistentie van het ziekenhuis nodig was. Deze conclusie bleek juist te zijn. Op
zondag 13 mei 2007 is er een arts gebeld in verband met pijnklachten. Ook deze arts achtte het niet noodzakelijk om klager door te sturen naar een ziekenhuis. Klager mocht pijnstillers, maar hij weigerde deze. Klager zou een aantal malen verzocht
hebben
om röntgenfoto’s in het naburige penitentiair ziekenhuis. Dit verzoek heeft klager pas maandagochtend 14 mei 2007 gedaan bij de verpleegkundige op het moment dat klager werd opgeroepen ter controle van zijn blessures en oogwondjes. In verband met dit
verzoek is klager diezelfde middag opgeroepen voor de arts. Klager vond dat hij te lang moest wachten in de wachtkamer en is toen weer teruggekeerd naar de afdeling. Na overleg met de arts is alsnog akkoord gegaan met een röntgenfoto van klagers kaak.
Hierop waren geen afwijkingen te zien.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, komt naar voren dat klager na een incident op zaterdag 12 mei 2007 direct is gezien door de verpleegkundige. Volgens het medisch dossier heeft klager toen medische behandeling geweigerd. Klager ontkent
dit.
Wat hier ook van zij, feit is dat nog diezelfde dag klager door de verpleegkundige is onderzocht en zijn wondjes zijn verzorgd. Ook de dagen erna heeft de medische dienst aandacht besteed aan de kwetsuren van klager. Op zondag 13 mei 2007 is een
piketarts gebeld in verband met pijn in de kaak. Klager mocht van de piketarts een pijnstiller. Klager wilde liever geen medicatie. Op maandag 14 mei 2007 is klager opgeroepen voor het spreekuur van de inrichtingsarts. Het medisch dossier vermeldt dat
klager is weggelopen omdat hij vond dat hij te lang in de wachtkamer moest wachten. Het verzoek van klager om een röntgenfoto is gehonoreerd en op 15 mei 2007 is de foto gemaakt. Op de röntgenfoto is geen fractuur van de kaak zichtbaar.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De medische dienst heeft voldoende
aandacht besteed aan de klachten van klager. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 15 november 2007

secretaris voorzitter

Naar boven