Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0943/GA, 12 november 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Media  v

Uitspraak

nummer: 07/943/GA

betreft: [klager] datum: 12 november 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 maart 2007 van de beklagcommissie bij de gevangenis Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juli 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is [...], unit-directeur bij voormelde gevangenis, gehoord. Klager en zijn raadsvrouw zijn op 14 juni 2007 gehoord door een lid van de Raad.
De beroepscommissie heeft, naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 9 juli 2007 naar voren is gebracht, op 24 juli 2007 een tussenbeslissing gegeven, waarin aan de directeur is verzocht om nadere informatie. De directeur heeft die nadere informatie
ook verstrekt. Een afschrift van die informatie is toegezonden aan klager en zijn raadsvrouw. Een kopie van die tussenbeslissing, alsmede het daaraan gehechte verslag van horen van klager en zijn raadsvrouw zijn aan deze uitspraak gehecht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een afwijzing van een verzoek om in contact te mogen treden met vertegenwoordigers van de pers.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Voor de standpunten van klager, zijn raadsvrouw en de directeur wordt verwezen naar de kopie van de tussenbeslissing en het verslag van horen van klager en diens raadsvrouw.

3. De beoordeling
Bij de beoordeling van het beroep kan worden uitgegaan van het volgende. Door klager is op 14 januari 2007 aan de directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn verzocht om in contact te mogen treden met vertegenwoordigers van de pers. Het betrof een
gesprek voor het televisieprogramma Zembla. De directeur heeft het verzoek voorgelegd aan de persvoorlichter van DJI en daarnaast de advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Bosch om advies verzocht. De directeur heeft het verzoek vervolgens
afgewezen omdat de persvoorlichter en de advocaat-generaal beiden negatief adviseerden.

Contacten tussen gedetineerden (en directeuren) en vertegenwoordigers van de pers worden – voor zover hier van belang – beheerst door de volgende wet- en regelgeving:

Artikel 40 van de Pbw luidt:
”1. De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;
d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
2. De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit
de
inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.
3. De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing.”

De procedure ten aanzien van contacten met de media is nader uitgewerkt in de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media (d.d. 18 juni 1999, nr. 761025/99/DJI) (verder: de Circulaire). Hierin staat – voor zover in dit kader van
belang – vermeld:
”(...)
Een verzoek met betrekking tot contact tussen een vertegenwoordiger van de media en de gedetineerde of de directeur wordt schriftelijk bij u ingediend ongeacht wie de initiatiefnemer is. Het verzoek bevat een uiteenzetting van het onderwerp en het
kader
waarbinnen het onderwerp wordt geplaatst. Alvorens hierop te beslissen, wordt het verzoek door u altijd aan de persvoorlichter van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ter beoordeling voorgelegd indien:
-1. het onderwerp betrekking heeft op (verdenking van) het plegen van een delict door de gedetineerde of diens (lopende) strafprocedure; of
-2. de gedetineerde verdacht wordt van of veroordeeld is wegens een gewelds- of zedendelict; of
-3. het een vreemdeling betreft in afwachting van (een beslissing tot al dan niet) uitzetting; of
-4. het onderwerp (in)direct betrekking heeft op een beleidsterrein van het Ministerie van Justitie; of
-5. het opvattingen betreft van bewindslieden; of
-6. het werkzaamheden of opvattingen betreft van ambtenaren van het (kern)departement van het Ministerie van Justitie of van het hoofdkantoor van DJI; of
-7. het ernstige incidenten betreft zoals gijzelingen, suïcides en ontsnappingen; of
-8. het onderwerp een ‘landelijke uitstraling’ heeft.

Indien er toestemming wordt verleend, dient u een schriftelijke overeenkomst te sluiten met de vertegenwoordiger van de media (...)”

Uit het voorgaande komt naar voren dat de directeur – na de in de Circulaire vermelde adviezen te hebben opgevraagd – een eigen bevoegdheid heeft om al dan niet toestemming te geven voor een contact met de media. In dit geval diende hij de belangen van
de gedetineerde bij dat contact af te wegen tegen de (eventueel) negatieve adviezen van de persvoorlichter en de advocaat-generaal.
In het onderhavige geval heeft de directeur beslist op mondelinge informatie van de persvoorlichter en de advocaat-generaal. Teneinde de zwaarte van die mondelinge informatie te kunnen toetsen, is aan de directeur verzocht om die informatie alsnog
schriftelijk aan te willen leveren. Uit die door de directeur aangeleverde informatie komt naar voren dat de persvoorlichter van DJI met name heeft verwezen naar de procedure en het wettelijk kader voor contacten met vertegenwoordigers van de media en
heeft aangegeven dat het advies van de advocaat-generaal aansluit op de wettelijke regeling.
Van een negatief advies van de persvoorlichter is derhalve geen sprake.
In het advies van de advocaat-generaal wordt benadrukt dat het openbaar ministerie geen verbod kan opleggen ten aanzien van dergelijke contacten. Er lopen volgens de advocaat-generaal nog een drietal gerechtelijke procedures jegens klager, te weten
een
klacht over het voortduren van beslag, een revisieverzoek en een hoger beroep tegen een ontnemingsbeslissing. Met name de laatste twee procedures, waarin allerlei bewijstechnische aspecten aan de orde kunnen komen, staan volgens de advocaat-generaal in
de weg aan een (kortweg) interview met klager. Het leek hem geen goede zaak als klager zijn visie hierop in de pers in plaats van in de rechtszaal naar voren zou brengen.
De vraag die vervolgens beantwoording verdient is of het standpunt van de advocaat-generaal een afwijzing van het verzoek van klager kan rechtvaardigen of dat de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – tot een andere
beslissing had moeten komen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat laatste het geval. De advocaat-generaal heeft geen dermate overwegende bezwaren naar voren gebracht tegen het gevraagde perscontact, dat op grond daarvan een totaal verbod
voor
een dergelijk contact gerechtvaardigd was. Veeleer had het voor de hand gelegen om aan het contact een aantal voorwaarden te verbinden, waardoor kan worden gewaarborgd dat de tegen klager aanhangig zijnde (strafrechtelijke) procedures niet
onaanvaardbaar worden doorkruist.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
De beslissing van de directeur zal worden vernietigd en aan de directeur zal worden opgedragen om binnen drie weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van hetgeen door de beroepscommissie is overwogen.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor de toekenning van een (financiële) tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak, binnen drie weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 november 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven