Nummer: 07/2133/GB
Betreft: [klager] datum: 1 november 2007
De beroepscommissie als bedoeld in art. 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 juli 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 15 juli 2004 gedetineerd. Hij verblijft thans in de gevangenis Grave.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep niet nader toegelicht. Namens klager is door zijn partner bij brief van 19 september 2007 naar voren gebracht dat klager, die ten tijde van het indienen van het verzoek verbleef in de gevangenis Ter Apel, is
overgeplaatst
naar de gevangenis Grave. Daardoor is voor haar de reisafstand zodanig groot geworden, dat zij klager niet meer zal kunnen bezoeken. Klagers partner woont in Hoogeveen en is zwanger. Klager had om overplaatsing naar Veenhuizen verzocht omdat dan de
reisafstand voor klagers partner te doen zou zijn en zij hem dus zou kunnen blijven bezoeken. Door klager over te plaatsen naar Grave is de afstand die klagers partner moet afleggen overigens nog groter geworden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is in verband met zijn eigen veiligheid vanuit de gevangenis De Grittenborgh in Hoogeveen overgeplaatst naar de gevangenis Ter Apel. Hij werd verdacht van mogelijke betrokkenheid bij dan wel voorbereiding van een ontvluchtingspoging. Ook waren
er
aanwijzingen dat hij achter de schermen zou opereren, ook met betrekking tot intimidatie van medegedetineerden. Voorts zou hij schulden hebben bij medegedetineerden. Klager heeft toen geen bezwaar aangetekend tegen die overplaatsing. Vervolgens bleek
dat klager moeite had met het verblijf in Ter Apel vanwege het daar geldende strakkere regime en vanwege de reisafstand voor zijn hem bezoekende partner. Om die reden vroeg hij om overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen. Klagers partner woont in
Hoogeveen zodat de reisafstand naar Ter Apel, 45 kilometer, geen bezwaar behoeft te zijn. Gelet op de lengte van klagers detentie en gelet op de recente overplaatsing naar de gevangenis Ter Apel, is er voor de selectiefunctionaris geen aanleiding
geweest het verzoek te honoreren. Een gedetineerde verblijft gemiddeld twaalf maanden binnen een inrichting met een regime van algehele gemeenschap en enkel bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding vormen om daarvan af te wijken. Daar is in dit
geval
geen sprake van.
4. De beoordeling
4.1. De beslissing om het verzoek van klager – strekkende tot overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen – af te wijzen, is op goede gronden genomen. Klager is om door de selectiefunctionaris in zijn beslissing genoemde redenen naar de gevangenis
Ter Apel overgeplaatst. Tegen die beslissing is geen bezwaar of beroep ingesteld. Klager heeft om overplaatsing verzocht teneinde voor zijn (zwangere) partner beter bereikbaar te zijn en omdat er in Veenhuizen een lichter regime zou heersen. Met
betrekking tot de reisafstand van klagers bezoekster is de beroepscommissie van oordeel dat het verschil in reisafstand tussen woonplaats van klagers partner en respectievelijk Veenhuizen en Ter Apel, niet van die orde is dat het bezoeken van klager
daardoor onmogelijk wordt. Ten aanzien van de stelling dat beide inrichtingen, Veenhuizen en Ter Apel, een verschillend regime zouden voeren, geldt dat beide inrichtingen zijn aangewezen als gevangenis voor mannen met een regime van algehele
gemeenschap
en een normaal beveiligingsniveau. De regimes in de beide inrichtingen zijn daarom – behoudens verschillen in uitvoering die zijn voorbehouden aan de directeur van de inrichting – vergelijkbaar. Ook dit kan dus geen reden opleveren voor een
overplaatsing.
4.2. Hetgeen hiervoor is overwogen – één en ander in onderling verband en samenhang bezien – maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet
als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 november 2007
secretaris voorzitter