Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3058/TR, 29 oktober 2007, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3058/TR

betreft: [klager] datum: 29 oktober 2007

De beroepscommissie als bedoeld in art. 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.A.M. Kwakman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de (vermeende) beslissing van het ministerie van Justitie van 24 november 2006,

alsmede van de overige stukken,

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens de Minister en de Staatssecretaris [...]. Tevens was als toehoorder aanwezig, [...]van het ministerie van Justitie.

Klagers raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De raadsvrouw heeft bij brief van 27 juni 2007 aanvullende stukken aan de beroepscommissie toegezonden. Het betreft een aantal pagina’s uit het verlengingsadvies van 10 april 2007 van het FPC Oostvaarderskliniek te Amsterdam en een pagina uit de
wettelijke aantekeningen van het vierde kwartaal 2006. De stukken zullen bij het dossier worden gevoegd. Het ministerie van Justitie is in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
Het beroep richt zich tegen de vermeende beslissing van het ministerie van Justitie van 24 november 2006 tot intrekking van de machtiging tot onbegeleid verlof.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 24 november 2006 is klager mondeling medegedeeld dat het ministerie van Justitie had besloten hem binnen te halen, kennelijk naar aanleiding van ontsnappingen van tbs-patiënten. Deze beslissing is klager nooit schriftelijk uitgereikt. Hoewel namens
het ministerie wordt aangegeven dat het niet de Minister was die het verlof zou hebben ingetrokken, wordt in de brief van het hoofd behandeling van de inrichting van 11 december 2006 aan de raadsvrouw gesteld: ik kan u “mededelen dat ITZ besloten heeft
het onbegeleid verlof van de [...] tot nadere orde op te schorten.” Deze visie past bij hetgeen het ministerie ten aanzien van de nieuwe verlofmachtiging schrijft bij brief van 8 januari 2007. Daaruit volgt dat er kennelijk een heroverweging van de
verloven heeft plaatsgevonden. Ook indien komt vast te staan dat mogelijk sprake was van een communicatiefout tussen ITZ en de inrichting, moet klager in dit beroep ontvangen worden. Nergens blijkt namelijk dat de inrichting klager binnen zou hebben
gehaald indien het ministerie daar niet om verzocht zou hebben. Door nu te stellen dat het ministerie deze beslissing niet heeft genomen, wordt klager de mogelijkheid ontnomen tegen die beslissing op te komen.
De opschorting van verlof door het ministerie wordt op eenzelfde wijze behandeld door de beroepscommissie als een intrekking van verlof. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
Klager heeft ook belang bij dit beroep. Klager is in zijn resocialisatiebelangen geschaad. Klagers dossier zou een risicodossier worden genoemd. Uit niets blijkt dat klagers situatie risicovoller was geworden of dat zijn gedrag heeft geleid tot
wantrouwen daaromtrent. De bezorgdheid over het alcoholgebruik werd afdoende ondervangen door klager twee maal per dag een blaastest te laten ondergaan. Klager heeft sinds oktober 2005 nimmer een positieve blaastest gehad.
Klager heeft uiteindelijk ingestemd met een bloedcontrole, eens per drie maanden. Klager had geen keus, want anders zou verlof niet hervat kunnen worden. Volgens klager wordt er een spel gespeeld om de bloedcontrole door te drukken.

Namens de Minister en Staatssecretaris is het beroep als volgt toegelicht.
Het hoofd van de inrichting van de Oostvaarderskliniek heeft gevolg gegeven aan een telefonisch namens de Minister (door ITZ) gedaan verzoek om klagers verlof tijdelijk niet te praktiseren en de verlofmarge in de kliniek te heroverwegen. Er was dus
slechts sprake van een advies van de Minister naar aanleiding van recente ontsnappingen. De inrichting heeft terzake een eigen verantwoordelijkheid. De conclusie van het hoofd behandeling, zoals verwoord in de brief van 11 december 2006, is gebaseerd
op
de schriftelijke verslaglegging van de verlofvergadering van 28 november 2006. Hierin staat echter dat klager naar binnen is gehaald ‘op instigatie van ITZ’, hetgeen bevestigt dat de beslissing door het hoofd van de inrichting is genomen.
Het beroep zal derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het beroep kan het volgende worden opgemerkt. In april 2006 is al met klager gesproken over bloedcontrole. Klager heeft dat steeds geweigerd. Begin november 2006 heeft een behandelplanbespreking
plaatsgevonden en is besloten klager tijdelijk binnen te houden. Eind november zijn alle verloven heroverwogen. Reeds op 28 november 2006 is besloten dat het onbegeleid verlof van klager kon worden voortgezet, mits hij instemde met controle op
alcoholgebruik door middel van bloedafname. Op 8 januari 2007 is een machtiging tot onbegeleid verlof voor één jaar afgegeven. Nu op 18 januari 2007 klagers verlof is herstart, heeft klager geen belang bij het onderhavige beroep.
Klager stelt ten onrechte dat hij slechts op grond van recente onttrekkingen zou zijn teruggeplaatst. De Minister heeft in november 2006 geen beslissing genomen om alle verlofmachtigingen in te trekken van patiënten die minder dan twee nachten buiten
de
inrichting mochten verblijven. Het verlofkader van klager diende te worden heroverwogen in verband met de bezorgdheid ten aanzien van zijn alcoholgebruik, zijn verzet tegen het ondergaan van alcoholcontrole door middel van bloedafname en het
onvoldoende
blijk geven van overeenstemming over zijn huidige traject.
In juli 2005 is klagers verlof ook tijdelijk opgeschort wegens alcoholgebruik. Ten aanzien van klager is sprake van een aantal risicofactoren, die een chronisch karakter hebben. Zonder externe steun en controle van de inrichting zal hij terugvallen in
alcoholgebruik. Zijn terugplaatsing naar de kliniek kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

3. De beoordeling
Klagers beroep is in wezen gericht tegen de beslissing van 24 november 2006 tot opschorting en heroverweging van zijn verlof. Uit de toelichting van de Oostvaarderskliniek komt naar voren dat klagers onbegeleide verlof feitelijk is opgeschort op het
advies van de Minister om de risicovolle dossiers in de resocialisatieafdelingen van de Oostvaarderskliniek te Utrecht en Amsterdam te heroverwegen. Deze beslissing was mede gebaseerd op de individuele omstandigheden van klager, maar was vooral
ingegeven door de onttrekking van een tbs-gestelde enkele dagen eerder en de daardoor ontstane maatschappelijk onrust. Deze gebeurtenis was voor de Minister aanleiding om verloven van tbs-gestelden die als ‘risicovol’ kunnen worden aangemerkt te
heroverwegen.

In het onderhavige geval heeft de Minister er bij het hoofd van de inrichting op aangedrongen om het verlof van klager tijdelijk niet te praktiseren en de verlofmarge in de inrichting te heroverwegen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie staat, mede door het ontbreken van een schriftelijke bevestiging daarvan, onvoldoende vast dat het (tijdelijk) niet praktiseren van het verlof voortvloeit uit een beslissing van de Minister tot intrekking van de
verlofmachtiging of van het verlof. De opmerking van de inrichting dat een en ander “op instigatie van ITZ” is gebeurd, brengt de beroepscommissie niet tot een ander oordeel. De mededeling van het hoofd behandeling van de inrichting “dat ITZ besloten
heeft” tot opschorting van het verlof moet berusten op een misverstand.

Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van mening dat het hoofd van de inrichting op advies van het ministerie van Justitie besloten heeft het verlof van klager op te schorten. Anders dan de raadsvrouw van klager heeft betoogd, brengt dit echter
niet mee dat aan klager een beroepsmogelijkheid wordt onthouden, nu de onderhavige klacht door de beklagcommissie zal moeten worden behandeld.

De beroepscommissie zal klager derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het beroep en de zaak verwijzen naar de beklagrechter met het verzoek het beklag in behandeling te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep en verwijst de zaak naar de beklagcommissie met het verzoek het beklag in behandeling te nemen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 29 oktober 2007

secretaris voorzitter

Naar boven