Nummer 21/20752/GA
Betreft [klager]
Datum 30 december 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege de vondst van een pakje hasj, ingaande op 13 januari 2021.
De beklagcommissie bij de PI Nieuwegein heeft op 1 april 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 50,- (NM 2021/81). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], hoofd algemene zaken bij de PI, gehoord op een zitting van de beroepscommissie van 20 oktober 2021, gehouden in de PI Lelystad. Van klager is een afstandsverklaring ontvangen, inhoudende dat hij afziet van zijn recht aanwezig te zijn ter zitting. Van het besprokene ter zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Op 31 oktober 2021 is een schriftelijke reactie van klagers raadsman, mr. A. Wijburg, ontvangen. Op 4 november 2021 is een schriftelijke reactie van de directeur ontvangen. Op 15 november 2021 is een nadere schriftelijke reactie van klagers raadsman ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Op 8 januari 2021 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd wegens het bezit van een pakje hasj van 0,4 gram. Die dag stond een groep gedetineerden, waaronder klager, in de rij om naar de arbeid te gaan. Er werd een controle uitgevoerd met behulp van een speurhond. Tijdens de controle werd het pakje hasj op de grond gevonden. De directeur heeft de overtuiging dat het gevonden pakje hasj van klager afkomstig was. Hij komt tot deze conclusie op basis van het aanslaan van de speurhond bij klager, de vondst van het pakje hasj in de buurt van klager en na het bekijken van de camerabeelden waarop is gezien dat klager het pakje achter zich op de grond heeft gegooid. De camerabeelden zijn door een personeelslid bekeken en hierover is naar waarheid een verslag opgesteld. In het schriftelijk verslag heeft de medewerker nauwgezet opgeschreven wat hij heeft gezien, namelijk dat na het aanslaan van de drugshond en het langslopen van klager een pakje op de grond lag.
De directeur verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 5 november 2019, 19/3103/GA waaruit naar voren komt dat de beroepscommissie ook zonder camerabeelden tot een oordeel kan komen, als zij geen reden heeft te twijfelen aan de beschrijving van de camerabeelden door de directeur. Het is niet gebruikelijk een gedetineerde de camerabeelden te laten zien. Er kan voor worden gekozen de camerabeelden aan de beklag- of beroepscommissie te laten zien, mits dit wordt aangevraagd. De camerabeelden zijn overigens niet meer beschikbaar. De inrichting is wettelijk verplicht camerabeelden na 28 dagen te verwijderen. De directeur moet kunnen uitgaan van de bevindingen van het personeel.
Voordat klager de ruimte betrad, lag er niets op de grond. De aangetroffen hasj heeft een sterkere geur dan de geur van mogelijk drugsgebruik van klager. Het zou kunnen dat de speurhond aanslaat vanwege de geur van mogelijk drugsgebruik, maar de directeur heeft gelet op de vondst van het pakje en de camerabeelden geen twijfel dat de drugs van klager was.
Standpunt van klager
De disciplinaire straf is ten onrechte aan klager opgelegd. De hasj is niet van hem. Klager heeft het pakje hasj niet op de grond gegooid. Het schriftelijk verslag schiet te kort ter onderbouwing van het vermoeden dat klager de hasj op de grond heeft gegooid. Er wordt gerefereerd naar camerabeelden. Klager heeft verzocht om de camerabeelden om zijn standpunt te kunnen bevestigen. De directeur weigert echter deze beelden te delen met de beklagcommissie en klager, terwijl deze er wel waren op het moment dat klager daar om had verzocht. Op het moment dat klager met de verdenking werd geconfronteerd, heeft hij om de camerabeelden verzocht. Het bekijken van de beelden had dus ruim binnen de vernietigingstermijn kunnen plaatsvinden. Het standpunt van de directeur is aldus onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden. Over opsluiting in de eigen cel moet niet lichtzinnig gedacht worden. De beslissing maakt een ongerechtvaardigde inbreuk op klagers persoonlijke integriteit ex artikel 8 EVRM.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor vorenbedoelde feiten niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
Op 8 januari 2021 stond klager met een groep gedetineerden in de rij om naar de arbeid te gaan. Op de grond werd een pakje hasj gevonden. De beroepscommissie is van oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat het pakje hasj van klager afkomstig was. De speurhond sloeg aan bij klager, het pakje hasj werd in de buurt van klager aangetroffen, op camerabeelden is gezien dat klager een pakje achter zich heeft neergegooid en voordat klager de ruimte betrad lag er niets op de grond.
De beroepscommissie constateert dat de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken het belang onderstreept dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure. Niettemin kan op grond van de overige overgelegde stukken en de hierin beschreven feiten en omstandigheden worden beoordeeld of een gedetineerde verantwoordelijk is voor de hem verweten gedraging. De verslaglegging door het personeel aan de directeur is weliswaar summier, maar geeft wel de essentie weer die voor een beoordeling van belang is, namelijk de controle met de speurhond en diens reactie en wat door het personeel op de camerabeelden is gezien. De beroepscommissie heeft geen aanleiding te twijfelen aan de door de directeur weergegeven beschrijving van de feiten en omstandigheden. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter