Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8053/GA, 22 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8053/GA

Betreft              [klager]

Datum              22 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een disciplinaire straf van uitsluiting van de arbeid, voor de duur van vijf dagen, vanwege het gedrag en de werkhouding tijdens de arbeid en het gooien van schroeven in het toilet, ingegaan op 12 november 2019 (NM2019/1204);

b.  het naar aanleiding van de disciplinaire straf het loon van klager per dagdeel terugbrengen naar het basisuurloon en klager niet langer in de gelegenheid stellen om hele dagen te werken (NM2019/1230).

De beklagrechter bij de PI Nieuwegein heeft op 3 september 2020 beide klachten gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €60,80 inzake beklag a en €912,00 inzake beklag b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft dhr. […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein, en mevrouw […], plaatsvervangend hoofd arbeid van de PI Nieuwegein,  klager en zijn raadsman mr. J.C. Reisinger gehoord op de zitting van 28 oktober 2021 in het JC Zaanstad.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager was aanwezig toen op de -afgesloten- arbeidszaal wangedrag werd vertoond. Klager kan voor het wangedrag verantwoordelijk worden gehouden, tenzij hij geen weet had of kon hebben van het incident. Daarvan is niet gebleken. Voorafgaand aan het incident is de hele groep op hun gedrag en werkhouding aangesproken over de productie en wangedrag op de werkzaal. De groep heeft daarop onvrede geuit en schroeven in het toilet gegooid waardoor een verstopping kon plaatsvinden. Dat hiervan sprake was blijkt ook uit de arbeidsrapportages. Klager vervulde een rol als voorman. De voorman is het aanspreekpunt van de werkmeester. Hij gaat over het werk dat moet gebeuren. Indien er iets gebeurt, wordt de werkmeester ingelicht door de voorman. De werkmeester is verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op de werkzaal. De voorman is daarbij een aanspreekpunt voor de werkmeester. Het past bij klagers rol als voorman om de groep extra in de gaten te houden op verdere ontsporing. Klager had wetenschap of kon wetenschap hebben van het incident en heeft geen openheid gegeven over wie hiervoor verantwoordelijk is. Dat klager heeft aangegeven niet betrokken te zijn is onvoldoende om te stellen dat hem hierin geen individueel verwijt te maken valt.

Het hele dagen mogen werken is op 17 november 2019 beëindigd naar aanleiding van het incident op 12 november 2019, omdat klager niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die van hem als voorman mag worden verwacht. Niet het incident met het gooien van schroeven in het toilet vormt de grondslag voor het afnemen van klagers verworven rechten, maar de omstandigheid dat klager deel uitmaakte van een groep die al dagen niet goed functioneerde op de werkzaal. Bij de groep was onvrede ontstaan, omdat hun prestatieloon eraf was gehaald. Vervolgens is er door de groep gesproken over in staking willen gaan toen zij op hun gedrag en werkhouding werden aangesproken door de werkmeester. Dit was voorafgaand aan het incident.

Op grond van de huisregels kan de mogelijkheid van hele dagen werken komen te vervallen indien iemand onvoldoende gemotiveerd blijkt. Nu klager zich niet als een voorman heeft opgesteld voldoet hij niet langer aan de gestelde eisen voor goed (groen) gedrag en mocht het voorrecht om hele dagen te werken worden beëindigd. Dat is niet ingegeven door financiële motieven. De werkmeester is, ook gelet op de Regeling arbeidsloon gedetineerden, bevoegd die beslissing te nemen, maar moet daarbij wel aangeven wat er van de gedetineerden wordt verwacht. Klager heeft uiteindelijk op 3 december 2019 vrijwillig afstand gedaan van zijn rol als voorman. Dit is op schrift gesteld.

Verder heeft klager geen recht op een financiële tegemoetkoming, nu het hele dagen werken geen recht is maar een gunst (RSJ 16 juli 2015, 15/0841/GA). Het gaat binnen de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) daarnaast niet om een schadeloosstelling maar om een tegemoetkoming van een daadwerkelijk ondervonden ongemak.

Ten slotte kan een eventuele tegemoetkoming niet zien op een datum vanaf 12 november 2019, nu de beslissing om klager terug te zetten naar het basisloon na het beëindigen van de disciplinaire staf op 17 november 2019 is genomen. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw heeft een beslissing enkel betrekking op de voorgaande zeven dagen. Nu het gaat om een beslissing van 17 november 2019 kan de tegemoetkoming enkel betrekking hebben op 17 en 18 (datum van het indienen van het klaagschrift) november 2019 en niet over gevolgen daarna. Deze gevolgen mogen niet worden betrokken bij de beoordeling van de tegemoetkoming. Daarover kan klager een nieuwe klacht indienen.

Standpunt van klager

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan een straf of maatregel niet bestaan zonder individuele schuld/verwijtbaarheid en verantwoordelijkheid. De reactie van de directeur, die erop neerkomt dat betrokken gedetineerden voor schuldig moeten worden gehouden tenzij de onschuld wordt aangetoond, verhoudt zich niet met deze rechtspraak. Verder blijkt uit de reactie van de directeur niet van individuele verwijtbaarheid van klager. Klager is als voorman verantwoordelijk voor de productie op de werkzaal en niet voor het bewaren van de orde, rust en veiligheid. Dat is de taak van het inrichtingspersoneel. Indien er opstandig gedrag wordt vertoond is het niet zijn taak om anderen daarop aan te spreken. Klagers rol is aansturen op de arbeid en ervoor zorgen dat de arbeid op een bepaalde manier wordt verricht. 

Klager weet niet wie de schroeven in het toilet heeft gestopt. Hij kon daarover dus ook niet verklaren. Klager kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor het niet vertellen wie de schroeven in het toilet heeft gegooid. In de zaak waarnaar de directeur verwijst (RSJ 26 februari 2019, S-19/1170/SGA) gaat het om het aantreffen van verboden voorwerpen op een meerpersoonscel. De gedraging in deze zaak verschilt naar zijn aard wezenlijk van de gedragingen in de zaak van klager.

De onrust op de werkzaal onder de gedetineerden werd veroorzaakt omdat een deel van de gedetineerden was teruggezet naar het basisloon en de daarbij behorende uren. Daar waren de gedetineerden het niet mee eens. De helft van de groep heeft toen gesproken over staken. Klager heeft zich daar niet mee bemoeid. Toen onrust ontstond werd het werk niet meer goed uitgevoerd. Klager heeft zijn eigen werk afgemaakt en zich niet met de rest bemoeid. Hij heeft de groep op dat moment niet aangestuurd op de arbeid. Doordat er te veel onrust was lukte dat niet en heeft hij zich op zichzelf geconcentreerd. Het terugzetten van klager naar het basisloon lijkt ingegeven door financiële motieven.

Klager heeft aanspraak op volledige vergoeding van de door hem geleden schade, te weten het bedrag dat hem ten onrechte niet is uitbetaald. Klager vraagt geen toekomstige schade maar daadwerkelijk geleden schade en niet valt in te zien waarom de klacht op dat onderdeel niet-ontvankelijk is, anders dan vanwege de wens om niet zo veel te betalen aan klager. De vraag zou hooguit kunnen zijn of klager wel recht heeft op het gehele bedrag dat hij er op achteruit is gegaan. In beginsel is meer betalen inderdaad geen recht, maar een gunst, maar als het gerechtvaardigde vertrouwen is ontstaan dat klager meer betaald wordt (om welke reden dan ook) dan is de gunst wel degelijk een verworven recht geworden voor klager.

Klager is als gevolg van de beslissing van de directeur van 17 november 2019 teruggezet in loon en heeft daardoor schade geleden. Deze schade heeft ook betrekking op de periode na 18 november 2019 (datum van het indienen van het klaagschrift). Het is niet wenselijk dat klager elke dag dat hij te weinig betaald krijgt, opnieuw beklag indient.

Verzocht wordt om aan klager weer 200% loon uit te keren, te weten €12,16 per dag en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen voor elke dag dat de directeur in beroep is. 

 

3. De beoordeling

Beklag a

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

De beroepscommissie overweegt dat de omstandigheid dat klager voorman was niet zonder meer maakt dat hem enig (individueel) verwijt kan worden gemaakt voor alle ongeregeldheden die zich op de bewuste dag hebben voorgedaan. Een voorman heeft weliswaar meer taken dan de andere gedetineerden, maar daaronder valt niet het bewaken van de orde, rust en veiligheid. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is vereist dat aan klager zelf enig verwijt gemaakt moet kunnen worden. Dat is niet aannemelijk geworden. Ook is niet aannemelijk geworden dat klager wist wie de verwijtbare gedraging van het gooien van schroeven in het toilet heeft verricht. Het kan hem daarom niet worden verweten dat hij de dader niet heeft aangewezen (vgl. RSJ 11 juni 2014, 14/0562/GA).

Het beroep zal daarom ten aanzien van onderdeel a ongegrond worden verklaard.

Beklag b

Vaststaat dat klager tot aan het incident op 12 november 2019 een baan als voorman had, waardoor hij hele dagen werkte en prestatieloon ontving.

De directie heeft ter zitting toegelicht dat de groep op de werkzaal, onder wie klager, al een aantal dagen niet functioneerde en ongewenst gedrag vertoonde. De werkmeester heeft de groep daarop aangesproken. De groep heeft vervolgens onvrede geuit, onder meer door het gooien van schroeven in het toilet. Nu klager deel uitmaakte van de groep die niet functioneerde en ongewenst gedrag liet zien, heeft de werkmeester aanleiding gezien hem terug te zetten naar halve dagen werken en naar het basisloon.

De beroepscommissie leidt uit de stukken in het dossier en de toelichting van de directie af dat niet de disciplinaire straf ten grondslag ligt aan de beslissing om klagers arbeidsloon en werkuren te halveren, maar de omstandigheid dat klager niet langer functioneerde zoals een voorman behoort te doen.

Het vervullen van de rol als voorman is een bijzondere werkzaamheid als vermeld in de huisregels van de PI Nieuwegein. In de huisregels staat verder – voor zover van belang – het volgende opgenomen: Alleen gedetineerden die zich goed (groen) gedragen en gemotiveerd zijn om te werken aan re-integratie, die zich hiervoor inzetten en hierin hun eigen verantwoordelijkheid nemen, kunnen worden voorgedragen voor bijzondere werkzaamheden. Verder moeten gedetineerden in staat zijn om het beoogde werk uit te voeren, goed werk afleveren in de huidige werkzaamheden op de werkzaal en voldoen aan het risicoprofiel.

De werkmeester bepaalt – zo begrijpt de beroepscommissie uit de toelichting van de directeur ter zitting – of gedetineerden hiervoor in aanmerking komen en wanneer hen deze gunst wordt ontnomen.

Gelet hierop dient naar het oordeel van de beroepscommissie door of namens de directeur een belangenafweging te worden gemaakt alvorens wordt beslist tot het al dan niet beëindigen van bijzondere werkzaamheden (zie ook RSJ 20 maart 2014, 14/0076/GA). De beroepscommissie neemt daarbij het volgende in aanmerking. Zowel klager als de directie hebben ter zitting naar voren gebracht dat de werkzaamheden van een voorman voornamelijk zien op de productie op de werkzaal, dus dat de inhoud van het werk goed is en dat een voorman niet verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen op de werkzaal. Hij is ook niet verantwoordelijk voor het gedrag van zijn medegedetineerden. Nu de directie niet heeft geconcretiseerd in welk gedrag klager tekort is geschoten in zijn werkzaamheden als voorman, is de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de aan klager toegekende tegemoetkoming van €912,- overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie constateert dat klager vanaf 17 november 2019 niet langer zijn rol als voorman vervulde en daarom minder loon ontving en halve dagen werkte. Klager heeft hierdoor schade geleden. Hoe groot die schade is, kan de beroepscommissie niet eenvoudig vaststellen. Dit komt doordat niet voldoende duidelijk is hoe lang klager mogelijk nog dit werk zou hebben gedaan als de directeur niet deze beslissing had genomen. Nu deze schade niet eenvoudig is vast te stellen zal de beroepscommissie aan klager voor het ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van €70,-. Met een onderbouwd verzoek tot daadwerkelijke schadevergoeding kan klager zich richten tot de directeur van de inrichting of de civiele rechter (vgl. RSJ 22 augustus 2016, 15/3866/GA).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond voor wat betreft het terugzetten in arbeidsuren en –loon en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b gegrond voor wat betreft de tegemoetkoming en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €70,-.

Deze uitspraak is op 22 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven