Nummer 21/21922/TA
Betreft [klager] (hierna: klager)
Datum 15 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beschadiging van de dop van zijn fles e-liquid.
De beklagcommissie bij de instelling heeft op 11 juni 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (RV 2021-28). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 29 oktober 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. […], junior stafjurist bij de instelling, was als toehoorder aanwezig.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid en afstand van horen gedaan.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
Tijdens een kamercontrole op 10 november 2020 is de dop van een fles e-liquid van klager kapotgegaan. Op 13 november 2020 is klager hierover met sociotherapie in gesprek gegaan. Hierbij is met klager afgesproken dat hij de kwestie zou bespreken met het afdelingshoofd, zodat zo spoedig mogelijk een oplossing gevonden kon worden. Pas op 14 december 2020 is klager teruggekomen op het gesprek met sociotherapie van 13 november 2020 en heeft hij aangegeven dat hij de kwestie nog niet heeft besproken met het afdelingshoofd. Vervolgens is klager pas begin januari 2021 in gesprek gegaan met het afdelingshoofd. Het afdelingshoofd heeft klager een financiële compensatie aangeboden. Klager is hiermee niet akkoord gegaan en heeft vervolgens op 12 januari 2021 zijn klaagschrift ingediend.
Uit het vorengaande volgt dat klager in de periode tussen 13 november 2020 en januari 2021 heeft verzuimd om in gesprek te gaan met het afdelingshoofd. De instelling stelt zich derhalve op het standpunt dat klager zijn klaagschrift te laat heeft ingediend en de termijnoverschrijding aan klager toegerekend dient te worden. De instelling kan daarom het standpunt van de beklagcommissie, dat klager reeds op 13 november 2020 melding heeft gemaakt en daardoor in zijn beklag kan worden ontvangen, niet volgen. Immers, op grond van de wet dient een klaagschrift binnen zeven dagen na kennisneming van de beslissing te worden ingediend. Het indienen van een klaagschrift dient bovendien schriftelijk te gebeuren en kan niet (enkel) geschieden door een melding bij sociotherapie. Meldingen aan sociotherapie zijn dan ook niet gelijk te stellen aan het indienen van een klaagschrift. De instelling kan zich niet vinden in het oordeel van de beklagcommissie dat klager, door zijn vermelding bij sociotherapie, tijdig zou hebben geklaagd. De instelling verzoekt dan ook de beslissing van de beklagcommissie te vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag te verklaren. De instelling merkt tot slot op dat ondanks de hoogte van de toegekende tegemoetkoming er geen aankoopbewijs of bankafschrift is opgevraagd en overlegd. De toegekende tegemoetkoming is te hoog, nu enkel de dop van de fles e-liquid kapot is gegaan en niet de fles zelf of de inhoud van de fles.
Standpunt van klager
Klager heeft in beroep zijn standpunt niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, worden ingediend. Als dag waarop het klaagschrift is ingediend, geldt die van de ontvangst door de secretaris van de beklagcommissie dan wel de dagtekening, indien het klaagschrift door tussenkomst van het hoofd van de inrichting wordt verzonden. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.
Vast is komen te staan dat klager begin januari 2021 heeft gesproken met het afdelingshoofd over de kapotte dop van zijn fles e-liquid. Het afdelingshoofd heeft klager een financiële compensatie aangeboden, waar klager niet mee akkoord is gegaan waarna hij kort daarna op 12 januari 2021 een klaagschrift heeft ingediend (ontvangen door de beklagcommissie op 15 januari 2021). Klager heeft voorafgaand aan het indienen van zijn klaagschrift op advies van sociotherapie getracht tot een regeling te komen met de instelling. Ondanks dat sprake is van een relatief lange periode tussen de kamercontrole van 13 november 2020, waarbij de dop van zijn fles e-liquid is stukgegaan, en het gesprek met het afdelingshoofd begin januari 2021 is de beroepscommissie van oordeel dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat klager niet in het beklag kan worden ontvangen. Klager beklaagt zich in het klaagschrift immers over de in januari 2021 hem door het afdelingshoofd aangeboden vergoeding waartegen hij tijdig beklag heeft ingediend.
Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming waarbij niet alleen de kapotte dop, maar ook de inhoud van de fles e-liquid door de beklagcommissie is meegewogen, ziet de beroepscommissie aanleiding om deze tegemoetkoming te matigen. De beroepscommissie is van oordeel dat hierbij de relatief lange periode tussen de kamercontrole van 13 november 2020, waarbij de dop van klagers fles e-liquid is stukgegaan, en het gesprek met het afdelingshoofd begin januari 2021 mede tot gevolg heeft gehad dat de inhoud van de fles is bedorven. Klager heeft hierin zelf ook een aandeel gehad door niet tijdig de fles op andere wijze af te sluiten of eerder met het afdelingshoofd in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen. De beroepscommissie zal daarom de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op €25,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de ontvankelijkverklaring van klager in het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.
Deze uitspraak is op 15 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter