Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21797/TA, 15 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Media  v

 

Nummer          21/21797/TA           

Betreft [klager]

Datum 15 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag betreft de weigering om een poststuk uit te reiken.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 8 juni 2021 het beklag ongegrond verklaard (PZ 2021/10). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.A.W. Knoester, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, waarnemend raadsman mr. C.J.J. Kwint en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 29 oktober 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie heeft het beklag onterecht ongegrond verklaard. Klager heeft ter zitting aangegeven dat hij een boek heeft geschreven en dat graag wil uitbrengen. Het boek heeft niks met de instelling te maken. De instelling heeft eerder ook privé stukken tegen hem gebruikt. Klager vertrouwt niemand van de instelling en is niet van plan om de instelling inzage in zijn boek te geven.

De waarnemend raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat gelet op RSJ 8 januari 2009, 08/1937/TA, in samenhang bezien met artikel 35 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) het uitgangspunt is dat klager het recht heeft post te verzenden en te ontvangen. Beperkingen daarop zijn slechts mogelijk met inachtneming van lid twee tot en met vijf van het voornoemde artikel. Op grond van het vijfde lid kan het hoofd van de instelling verzending of uitreiking van bepaalde poststukken weigeren als dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het derde lid. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat hiervan sprake is. Door de beklagcommissie is ten onrechte overwogen dat de weigering om het poststuk uit te reiken niet als onredelijk wordt beschouwd onder verwijzing naar het feit dat klager contact heeft gezocht met een mediabedrijf zonder de instelling daarvan op de hoogte te stellen. Niet gemotiveerd is waarom deze inperkende maatregel op rechtmatige gronden zou zijn genomen en de maatregel passend is.

Uit het beroepschrift blijkt voorts dat klager de stelling dat de bestreden beslissing ten onrechte niet is genomen door het hoofd van de instelling maar door de ‘achterwacht’ handhaaft. Tot slot blijkt uit het beroepschrift dat volgens klager sprake is van strijd van de huisregels met artikel 10 EVRM. De motivering van de bestreden beslissing gaat uit van een waarschijnlijk contact met media en stelt dat dat zonder overleg met de behandelcoördinator verboden zou zijn in de huisregels van de instelling. Dit is niet een van de belangen zoals die zijn genoemd in artikel 35 van de Bvt, waardoor een weigering een poststuk uit te reiken gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Evenmin kan deze motivering een inbreuk rechtvaardigen op artikel 10 EVRM.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Nadat naar aanleiding van de binnenkomst van een retour gezonden brief bleek dat klager contact lijkt te zoeken met de media, is het betreffende poststuk achtergehouden om met klager daarover in gesprek te gaan. Het is van belang dat klager transparant is over zijn wens om contact te hebben met de media en het boek dat hij heeft geschreven. De instelling is niet tegen contact met de media, maar acht het noodzakelijk om, in het kader van de orde en de veiligheid in de instelling, met klager in gesprek te gaan over de inhoud van het door hem geschreven boek.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie acht de bevoegd genomen beslissing om het poststuk niet aan klager uit te reiken op de grond dat hij contact lijkt te zoeken met een uitgever terwijl hij daarover geen enkele openheid wil geven, niet in strijd met artikel 10 EVRM dan wel een wettelijk voorschrift. Evenmin acht zij deze beslissing onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie begrijpt dat klager een boek wil uitgeven, maar hierover dient tussen klager en de instelling enig contact te zijn om – op de minst ingrijpende wijze - de inhoud van het boek te kunnen controleren, voor zover van belang met het oog op de orde en veiligheid in de instelling.  Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is op 15 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven