Nummer 21/21729/GB
Betreft klager
Datum 10 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 mei 2021 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is bij beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2021 geschorst uit de voorlopige hechtenis (parketnummer [nummer]), zodat hij de tenuitvoerlegging van een andere onherroepelijke gevangenisstraf kan ondergaan. In het kader van die tenuitvoerlegging komt klager in aanmerking voor deelname aan een PP. Door de rechtbank is weliswaar overwogen dat het niet aan de rechtbank is of klager tijdens de tenuitvoerlegging van die straf kan deelnemen aan een PP, maar klager meent dat hij daartoe wel een kans dient te krijgen. Het is maar de vraag of klager weer in voorlopige hechtenis genomen zal worden voor de andere strafzaak (parketnummer [nummer]). Voor één van de feiten (het zwaarste delict) waarvan klager wordt verdacht is de voorlopige hechtenis namelijk opgeheven en niet kan worden uitgesloten dat de rechtbank ook beslist tot opheffing van de voorlopige hechtenis van het andere feit, ook gelet op het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Verder is klagers einddatum gepland in oktober 2021 en niet op 7 april 2022.
Klager is zeer ambitieus en gemotiveerd. Hij wil met zijn vriendin, met wie hij al langere tijd een relatie heeft, gaan trouwen en hij wil een restaurant openen. Daarnaast wil hij een goede vader voor zijn kind zijn. Tijdens zijn detentie heeft klager vele diploma’s behaald. Hij is bereid om zich te houden aan de voorwaarden. Hij voldoet aan alle gestelde voorwaarden en de reclassering en de politie vinden klagers deelname een aan PP uitvoerbaar. Tijdens zijn deelname aan een PP kan klager bij zijn vriendin verblijven.
Standpunt van verweerder
Het Openbaar Ministerie en de vrijhedencommissie van de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn hebben negatief geadviseerd over klagers detentiefasering, omdat klager na het uitzitten van de huidige detentie weer in voorlopige hechtenis wordt genomen voor een andere strafzaak (parketnummer [nummer]). Klagers einddatum staat daardoor niet vast. Hierdoor kan er niet goed gewerkt worden aan re-integratiedoelen en kan er niet berekend worden per welke datum klager in aanmerking zou kunnen komen voor deelname aan een PP.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
De beroepscommissie overweegt dat uit klagers registratiekaart van 7 oktober 2021 blijkt dat klager op dit moment een gevangenisstraf ondergaat van 42 maanden met aftrek, wegens het bezit van drugs, witwassen en het bezit van voorwerpen voor het vervaardigen van drugs. De einddatum van deze gevangenisstraf is bepaald op 7 april 2022. Daarnaast is klager voorlopig gehecht geweest in een andere strafzaak (parketnummer [nummer]). De voorlopige hechtenis in die zaak is op dit moment geschorst voor de tenuitvoerlegging van de eerder genoemde gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is dus (nog) te onzeker. De bestreden beslissing kan - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter