Nummer R-20/8593/GA
Betreft klager
Datum 9 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, omdat klager samen met een medegedetineerde een alarmsituatie heeft veroorzaakt, ingaande op 2 augustus 2020.
De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 11 november 2020 het beklag ongegrond verklaard (S-2020-588). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Urbanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en namens de directeur (…), juridisch medewerker bij de locatie De Schie, via telehoren gehoord op de zitting van 7 oktober 2021.
Van de directeur zijn camerabeelden van het incident met klager op een usb-stick verkregen die de beroepscommissie na de zitting heeft bekeken. De raadsvrouw van klager heeft de camerabeelden op 22 oktober 2021 op het secretariaat van de RSJ bekeken. Op 31 oktober 2021 is van de raadsvrouw een nadere schriftelijke reactie ontvangen, waarop namens de directeur op 2 november 2021 schriftelijk is gereageerd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De raadsvrouw heeft drie opties geschetst voor het bekijken van de camerabeelden, waarbij de laatste optie is dat alleen de voorzitter van de beroepscommissie deze ziet. Klager wil de camerabeelden eigenlijk zelf zien, maar in ieder geval dat zijn raadsvrouw deze ziet.
Klager begrijpt best dat door het personeel op het alarm is gedrukt in reactie op het dollen tussen hem en de medegedetineerde. Hij had echter niet ingesloten hoeven worden. Er was niets aan de hand. Ze stonden te dollen en hebben elkaar een duw gegeven. Het gaat hier om twee gedetineerden die al lang bij elkaar verblijven, in een kookclubje zitten en de betreffende medegedetineerde ging bijna weg. Het zijn geen jongens die problemen met elkaar hebben. Om vervolgens een disciplinaire straf op te leggen is onredelijk. De directeur had ook een waarschuwing kunnen geven. De camerabeelden zijn daarbij van belang.
Het tweede punt is dat de medegedetineerde is overgeplaatst waardoor zijn straf eindigde, terwijl klager wel de hele straf heeft moeten uitzitten. Als het al zo is dat de directeur van de opvolgende inrichting heeft besloten om de medegedetineerde niet het restant van de straf uit te laten zitten, dan had de directeur dat ook ten aanzien van klager kunnen beslissen. Klager heeft echter de hele straf uitgezeten.
Het gaat hier over klager, hij was erbij. Hij gaat ermee akkoord dat de raadsvrouw de camerabeelden ziet, maar hij snapt de commotie niet. Dat de orde is verstoord begrijpt klager wel. Op de camerabeelden zal te zien zijn dat er dingen zijn gebeurd, maar niet dat er is uitgehaald door klager en ook geen verwondingen. Er was geen sprake van een vechtpartij.
De raadsvrouw heeft op de camerabeelden niet kunnen waarnemen dat er werd geschopt of geslagen. Ze heeft een beschrijving gegeven van wat ze heeft gezien. Op basis van de beelden kan dan ook niet worden gezegd dat er geen sprake was van een dolletje.
Standpunt van de directeur
Gedetineerden mogen vanwege veiligheidsoverwegingen absoluut geen camerabeelden zien. Die camerabeelden zijn ter sprake gekomen omdat klager zei alleen maar te hebben geduwd. Het gaat om de opbouw van wat er is gebeurd. Er liggen verklaringen van het personeel. Klager zegt ook dat de orde is verstoord. Tegenover de directeur verklaarde klager: ´ik laat mij niet duwen´. Klager is geduwd en hij heeft teruggeduwd, dat erkent hij ook. Er is alarm geslagen en er is een disciplinaire straf opgelegd. Beide gedetineerden hebben dezelfde straf opgelegd gekregen. De medegedetineerde is op enig moment overgeplaatst naar een ander regime en de directeur van die andere inrichting heeft de straf niet overgenomen.
In reactie op de aanvulling van de raadsvrouw is onder meer aangegeven dat op de beelden is te zien dat plotseling een schermutseling ontstaat, met trek- en duwwerk en een slaande beweging. Op beeld lijkt het een vechtpartij. Er was sprake van een verstoring van de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting door klager en de medegedetineerde. De intentie van de schermutseling is op dat moment niet te beoordelen door personeelsleden, maar er moest wel naar gehandeld worden en daarom is er alarm gedrukt.
3. De beoordeling
Gelet op de schriftelijke mededeling van 2 augustus 2020 van de disciplinaire straf is de beslissing genomen omdat klager samen met een medegedetineerde een alarmsituatie veroorzaakte. Klager heeft tegenover de directeur verklaard dat hij werd geduwd en dat hij heeft teruggeduwd. Klager laat zich door niemand duwen, zo zegt hij, aldus de directeur. Verder was er niets aan de hand, ze maakten geintjes met elkaar, aldus klager. De directeur heeft klager voorgehouden dat dat iets anders is dan de medewerkers hebben gezien en wat er op de videobeelden te zien is. De medewerkers zagen een incident ontstaan waarop zij alarm hebben gemaakt en op de camerabeelden is te zien dat er over en weer geduwd wordt, geschopt en een poging om elkaar te slaan. Als er al een geintje was, zo houdt de directeur klager voor, dan mag dit een dure les zijn dat hij zulke geintjes niet moet maken in een gevangenis.
Op basis van de stukken, hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en de eigen waarneming van de camerabeelden overweegt de beroepscommissie als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat klager aandeel heeft gehad in een incident op de eerste galerij met een medegedetineerde waarbij over en weer is geduwd. Ook is een uithaal van klager richting de medegedetineerde waarneembaar. Een en ander vormde voor het personeel aanleiding om op het alarm te drukken en klager en de medegedetineerde uit elkaar te halen. De beslissing om klager hiervoor een disciplinaire straf op te leggen kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden opgemerkt. De straf is ook niet disproportioneel. De omstandigheid dat de betreffende medegedetineerde niet de gehele straf heeft ondergaan, kan hier niet aan afdoen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 9 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris.
secretaris voorzitter