Nummer 21/22398/GA
Betreft [klager]
Datum 26 oktober 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 19 juli 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Urbanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft, via telehoren en met behulp van een tolk Frans, klager, zijn raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van het JC Zaanstad, bijgestaan door […], PPC arts, gehoord op de zitting van 7 oktober 2021.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft een viertal bezwaren tegen de beslissing die aan de hand van een pleitnotitie worden toegelicht.
-Allereerst is niet voldaan aan de eisen die volgen uit de meldingsprocedure voor de a-dwangbehandeling. Daaruit volgt de mogelijkheid van de raadsman om bezwaar te maken. Op 14 juli 2021 is het voornemen bekend gemaakt, op 19 juli 2021 is door klagers raadsman om stukken gevraagd en pro forma bezwaar gemaakt. De directeur heeft in de schorsingsprocedure aangegeven dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid inzage te krijgen in de onderliggende stukken. Dat is niet correct en de raadsvrouw kan de beslissing van de voorzitter dan ook niet volgen. Klagers raadsman is niet voldoende in de gelegenheid gesteld om bezwaar te maken en de wel geuite bezwaren zijn niet meegewogen in de beslissing. De a-dwangbehandeling kent vanwege het ingrijpende karakter juist een uitgebreide meldingsprocedure die bijdraagt aan de zorgvuldigheid van de beslissing en daar kan niet te makkelijk aan voorbij worden gaan.
-Er is niet voldaan aan het aannemelijkheidsvereiste waar in artikel 46d van de Pbw vanuit wordt gegaan. De directeur komt op basis van alle beschikbare informatie tot de beslissing dat een a-dwangbehandeling bij klager moet worden toegepast, omdat gezien het psychiatrisch beeld dat op klager van toepassing is de mogelijkheid bestaat dat het gevaar dat klagers stoornis veroorzaakt niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Er is in het beroepschrift reeds gewezen op twee uitspraken van de RSJ waar duidelijk uit volgt dat het bestaan van een mogelijkheid onvoldoende is om aan te nemen dat is voldaan aan het aannemelijkheidsvereiste (RSJ 20 juli 2015, 15/1407/GA en RSJ 15 januari 2016, 15/3370/GA).
In de schorsingsbeslissing is overwogen dat hieraan is voldaan, de raadsvrouw komt tot een andere conclusie.
-Er is onvoldoende voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De aanname dat klager fysiek kan reageren wordt helemaal onderbouwd met het indexdelict van 18 april 2020. Van de twee incidenten in de PI Krimpen aan den IJssel en het incident van mei 2021 in het PPC blijkt niet uit de stukken dat deze voortkomen uit de stoornis die klager zou hebben. Dan blijven de uitlatingen van klager over en daarvan zegt klager dat hij zijn uitspraken niet zo bedoelde en dat het wordt uitvergroot. Klager zit daardoor klem, hij wordt niet meer geloofd. Er is te weinig gedaan om niet te hoeven komen tot dwangmedicatie. Gelet op de tijdlijn is maar een hele korte periode gebruikgemaakt van minder ingrijpende maatregelen, voordat werd begonnen met de procedure voor een a-dwangbehandeling. Klager zegt dat hij geen stoornis heeft en dat hij de medicatie niet nodig heeft. Er is niet gekeken of hij is te motiveren voor alternatieven terwijl er minder bezwaarlijke maatregelen denkbaar zijn. Die zijn niet ingezet.
-De duur van maximaal drie maanden is niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Desgevraagd geeft de raadsvrouw aan dat er over het indienen van bezwaren naar aanleiding van het voornemen tot de a-dwangbehandeling vanuit het PPC contact is geweest met klagers raadsman mr. Jebbink. In een mail is aangegeven dat de bezwaren uiterlijk 19 juli 2021 konden worden ingediend. Mr. Jebbink heeft in de ochtend van 19 juli 2021 bezwaren ingediend en stukken opgevraagd om de bezwaren zo nodig nader toe te lichten. Daar is nooit meer een reactie op gekomen.
Klager vindt dat hij mag reageren op de psychiater. Hij heeft het rapport niet besproken met het Pieter Baan Centrum of de psychiater. Hij vraagt zich af op welke basis de diagnose is gesteld. Dat hij gewelddadig zou zijn is een vergissing. Klager heeft vanaf het begin medicatie gehad.
Standpunt van de directeur
Ten aanzien van de procedure bij het voornemen tot de a-dwangbehandeling bestaat er een verschil in beleving. In het verweer op het schorsingsverzoek is aangegeven dat bij het kenbaar maken van het voorgenomen besluit contact is opgenomen met de advocaat. Omdat sprake is van privacygevoelige stukken worden deze niet meteen opgestuurd. Tijdens dit contact met de advocaat is de gelegenheid geboden om eventuele bezwaren kenbaar te maken en onderliggende stukken op te vragen. Die vraag is toen niet gesteld en daarom is er niks opgestuurd. Het klopt dat de advocaat tot 19 juli 2021, uiterlijk 13:00 uur, de tijd had om bezwaren in te dienen. De directeur heeft ook zo lang gewacht met het nemen van de definitieve beslissing. Op dat moment heeft de directeur geen bezwaren ontvangen. Belangrijk is ook nog te vermelden dat is gewacht met de uitvoering van de a-dwangbehandeling toen het schorsingsverzoek binnenkwam. De a-dwangbehandeling is pas gestart op 29 juli 2021 terwijl het voornemen van 14 juli 2021 is.
In het behandelplan staat wat er allemaal is gedaan om het gevaar af te wenden en klager te bewegen de medicatie vrijwillig te nemen. De arts vult aan dat een waanstoornis in de regel niet op een andere manier is te behandelen dan met medicatie. Het probleem is dat men niet ontvankelijk is voor uitleg of andere gedachten. De ideeën die iemand heeft zijn niet te verzachten of in een andere richting te krijgen met gesprekken of iets anders. Met medicatie verdwijnt de waan nooit helemaal, maar men is dan minder gepreoccupeerd door de beelden. Klager heeft geen ziekte-inzicht.
Met betrekking tot het aannemelijkheidsvereiste heeft de beroepscommissie van de RSJ anders beslist (RSJ 18 juli 2018, 18/248/TA en RSJ 13 september 2018, 18/394/TA).
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Klager is gediagnosticeerd met een waanstoornis en een impulscontrolestoornis.
Klager groeide op in Marokko en is op zijn 19e naar Frankrijk gegaan. Hij leidde een zwervend bestaan en is in november 2019 naar Nederland gekomen waar hij in de daklozenopvang terecht kwam. Op 18 april 2020 vond het delict plaats. Klager heeft bij een daklozenopvang in Amsterdam een medebezoeker met een mes in zijn hals/nek gestoken. Het delict hangt sterk samen met de waanstoornis. Klager gelooft dat het Marokkaanse koningshuis hem al jarenlang volgt, intimideert en dwarsboomt. In de PI Krimpen aan den IJssel heeft klager in juli 2020 een disciplinaire straf gehad voor het bedreigen van en het slaags raken met een medegedetineerde en in december 2020 omdat klager in een vechtpartij raakte met een medegedetineerde nadat klager uit het niets hete koffie over de medegedetineerde had gegooid. Klager heeft in het Pieter Baan Centrum verbleven ter observatie. Klager verblijft sinds 31 maart 2021 in het PPC JC Zaanstad. In mei 2021 is hij slaags geraakt met een medegedetineerde die een grapje maakte. Klager heeft wanen over bewaarders en medegedetineerden, waarbij hij denkt dat er drugs wordt uitgedeeld en seksuele handelingen worden verricht. Hij heeft aangegeven een specifieke vrouwelijke bewaarder door ophanging om het leven te willen brengen. Hierna is klager overgeplaatst naar de crisisafdeling en is de procedure a-dwangbehandeling opgestart. Volgens de directeur is bij klager dwangmedicatie noodzakelijk vanwege het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of die ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Er zijn eerder minder bezwarende middelen aangewend om het gevaar af te wenden. Zo is getracht om klager vrijwillig zijn medicatie te laten innemen door middel van meerdere motiverende gesprekken. Ook is klager overgeplaatst naar de afzonderingsafdeling en uiteindelijk de crisisafdeling.
Namens klager is aangevoerd dat niet is voldaan aan de eisen die volgen uit de meldingsprocedure voor de a-dwangbehandeling, nu klagers raadsman niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om bezwaar te maken en de wel geuite bezwaren niet zijn meegewogen in de beslissing. De beroepscommissie stelt vast dat namens klager tijdig, op de uiterlijk afgesproken datum, bezwaren zijn ingediend, maar dat die de directeur niet hebben bereikt bij het nemen van de bestreden beslissing. Verder is namens klager verzocht om de stukken om het bezwaar te kunnen aanvullen en op dat verzoek is niet gereageerd.
In artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel is bepaald dat de directeur onder andere de raadsman in kennis stelt van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur aan dit vereiste heeft voldaan, alleen hebben de bezwaren de directeur op 19 juli 2021 niet bereikt. Nu namens klager een schorsingsverzoek is gedaan waarin alsnog bezwaren tegen de a-dwangbehandeling naar voren zijn gebracht, de directeur daarop heeft gereageerd onder toesturen van de onderliggende stukken en met de toepassing van de a-dwangbehandeling uiteindelijk is gewacht tot 29 juli 2021, is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van een geschonden vormvereiste.
Met betrekking tot het aannemelijkheidsvereiste overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit de adviezen van de psychiaters blijkt van een (reële) dreiging van gevaar voor agressie naar anderen en het opwekken van agressie van anderen vanuit de stoornissen van klager, met recent een dreiging van moord op een bewaarder van de afdeling. Hiermee is naar het oordeel van de beroepscommissie aan het aannemelijkheidsvereiste voldaan. Dat in de bestreden beslissing in plaats daarvan staat dat de mogelijkheid hiertoe bestaat, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling, ook voor wat betreft de duur van drie maanden, voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door
mr. S. Jousma, secretaris.
secretaris voorzitter