Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8404/TA, 26 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8404/TA

           

Betreft [klager]

Datum 26 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de verplichting deel te nemen aan dagbesteding.

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 23 oktober 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PZ 2020-45b). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. C.J.J. Kwint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is onterecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beslissing van de instelling dat klager moet deelnemen aan dagbesteding om een inkomen te ontvangen is een beperking van het in artikel 8 EVRM garandeerde recht op een privéleven, en daarmee een beperking van een recht als bedoeld in artikel 56 lid 1 sub e Bvt, waartegen beklag open staat. Klager wordt als pensioengerechtigde immers impliciet verplicht om te werken om zijn privéleven te kunnen voeren. Zonder inkomsten kan hij zijn privéleven niet voeren. Hij heeft dan geen financiële middelen om goederen aan te schaffen.

Vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft iedere Nederlander recht op een AOW-uitkering. Voor klager is dit anders omdat hij in een tbs-kliniek verblijft. Dat klager geen recht heeft op een AOW-uitkering, maakt niet dat van hem verwacht mag worden dat hij blijft werken. Ook niet in de vorm van dagbesteding. Klager vindt het vernederend dat hij op bijna 70-jarige leeftijd wordt geacht werkzaamheden te verrichten die bestaan uit het vernietigen van cd's. Klager stelt zich op het standpunt dat hij een inkomen dient te ontvangen zonder werkzaamheden te verrichten, aangezien hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Gedurende de tbs-behandeling maakt dagbesteding een belangrijk onderdeel uit van de behandeling en het verblijf in de kliniek. Dagbesteding levert een bijdrage aan het versterken van protectieve factoren, maatschappelijke inbedding en gaat hospitalisatie tegen. Daarnaast draagt dagbesteding bij aan de dagstructuur en de kwaliteit van leven. Kwetsbare verpleegden krijgen ondersteuning bij de uitvoering van dagbestedingsactiviteiten. Verpleegden zijn niet verplicht tot deelname aan dagbesteding maar hebben ook geen recht op deelname aan dagbesteding en de hieruit voortvloeiende financiële beloning.

In de huisregels staat onder 18.1 en 18.2 opgenomen dat verpleegden recht hebben op €69,52 zak- en kleedgeld per maand wanneer zij niet beschikken over inkomsten van meer dan €381,33 per maand of een eigen vermogen van boven €30.000,-. Het zak- en kleedgeld ontvangt de verpleegde standaard elke maand en staat los van de financiële vergoeding die patiënten ontvangen voor dagbestedingsactiviteiten. Voorts krijgt een verpleegde die geschikt is voor deelname aan dagbesteding wekelijks tenminste 10 uur dagbesteding aangeboden. Indien een verpleegde minder dan 10 uur dagbesteding wil verrichten, wordt enkel een beloning aangeboden voor de deelgenomen uren.

Klager is in zijn behandelingsplan geschikt bevonden voor dagbesteding. Als klager niet wil deelnemen aan dagbesteding, ontvangt hij daar ook geen beloning voor conform art. 18.2.1 onder f van de huisregels. Met klager wordt meegedacht wat voor dagbestedingsactiviteiten bij hem passen. Voorts ontvangt klager standaard maandelijks het zak- en kleedgeld. Klagers beroep richt zich tegen een voor alle in de instelling verblijvende verpleegden geldende regeling, die niet in strijd is met hogere wet- of regelgeving en daar staat geen beklag tegen open.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt kan een verpleegde beklag doen tegen een beslissing van het hoofd van de instelling die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Klager meent dat zijn recht op een privéleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, is geschonden doordat de instelling slechts een financiële vergoeding uitkeert wanneer verpleegden, die geschikt zijn bevonden voor dagbesteding, ook daadwerkelijk dagbesteding verrichten. Klager stelt dat door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet van hem verwacht kan worden dat hij dagbesteding verricht. Klager ontvangt nu geen financiële vergoeding en wordt daardoor beperkt in zijn privéleven. Nu klager stelt dat hij in een recht is geschonden, had hij moeten worden ontvangen in zijn beklag.

Klager is door het behandelteam geschikt bevonden voor dagbesteding maar werkt feitelijk niet. Klager meent dat hem desalniettemin een financiële vergoeding toekomt, omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Volgens de huisregels van de instelling wordt geen pensioengerechtigde leeftijd gehanteerd. Uit de stukken blijkt dat er geen sprake is van ziekte dan wel gedeeltelijke (on)geschiktheid en dat met klager wordt meegedacht wat voor dagbestedingsactiviteiten bij hem passen. Als klager ervoor kiest niet deel te nemen aan de dagbesteding dan is de consequentie volgens de geldende regeling dat hij geen beloning ontvangt. Dit is naar oordeel van de beroepscommissie niet in strijd met hogere wetgeving.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 26 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven