Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23763/SGA, 21 oktober 2021, schorsing
Uitspraakdatum:21-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23763/SGA

           

Betreft [Verzoeker]

Datum 21 oktober 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden (hierna: de directeur) heeft op

15 oktober 2021 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege verbale en fysieke agressie jegens het personeel alsmede wegens het beledigen en bedreigen van het personeel tijdens het horen, ingaande op 14 oktober 2021 om 15:55 uur en eindigend op 28 oktober 2021 om 15:55 uur.

Verzoekers raadsman, mr. B. Hartman, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk nog onbekend).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat niet aan de formele vereisten is voldaan aangezien het rapport niet onverwijld is aangezegd, maar een paar uren later. Voorts betwist verzoeker de aanleiding van het incident en stelt zelf juist fysiek te zijn bejegend door de desbetreffende medewerker.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van

14 oktober 2021, komt naar voren dat een medewerker - op verzoek van verzoeker – bij verzoeker langsging die op dat moment cellulair zat. Toen de medewerker verzoekers cel binnenstapte kwam verzoeker op een paar centimeter bij de medewerker vandaan staan waarbij verzoeker naar een beschikking wees waarin dingen stonden die de medewerker op zou hebben geschreven die volgens verzoeker niet zouden kloppen. Verzoekers stem werd luider en verzoeker maakte zich groot waarop de medewerker verzoeker met zijn hand van zich af heeft geduwd. Echter kwam verzoeker direct weer op de medewerker af met nog meer stemverheffing en voordat hij de medewerker aan kon vallen heeft de medewerker verzoeker met een trapbeweging geprobeerd weg te duwen. Tijdens deze actie heeft verzoeker de medewerker met een vuistslag langs het hoofd geschampt waardoor de medewerker licht letsel heeft opgelopen. De directeur heeft vervolgens opdracht gegeven om, door middel van inzet van het Interne Bijstandsteam (IBT), verzoeker naar een strafcel te begeleiden. De directeur geeft aan dat door de ontstane hectiek, de lichte verwonding en de impact die het incident op de medewerker had, de medewerker niet persoonlijk het rapport heeft aangezegd maar dat het aanzeggen door de IBT-commandant is gedaan.  Tijdens het hoorgesprek heeft verzoeker zich ook nog eens bedreigend uitgelaten richting de directeur en een ander personeelslid.

Uit artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur verslag te doen, hij dit de gedetineerde meedeelt. De voorzitter overweegt dat hier geen termijn wordt genoemd waarbinnen het verslag moet worden aangezegd en waarbinnen de directeur op de hoogte moet worden gesteld. Echter volgt uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat die termijnen niet onredelijk lang mogen zijn waarbij de beroepscommissie aansluiting heeft gezocht bij de termijn die geldt voor de uitreiking van de mededeling als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw (te weten: 24 uur).

De voorzitter overweegt dat in onderhavig geval het schriftelijk verslag binnen 24 uur na constatering van de feiten is aangezegd. Derhalve is het verslag tijdig aan verzoeker aangezegd. Gelet op hetgeen uit het schriftelijk verslag van 14 oktober 2021 naar voren komt, kan - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - de beslissing van de directeur tot het opleggen van een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel, niet op voorhand onredelijk of onbillijk worden geacht. Het verzoek zal worden afgewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 21 oktober 2021 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven