Nummer R-20/8147/GA
Betreft [Klager]
Datum 24 januari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van observatie door middel van cameratoezicht gedurende de dag en nacht, voor de duur van zeven dagen, teneinde klagers gezondheid te monitoren, ingaande op 5 mei 2020.
De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 21 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-000234). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Roermond, gehoord op de digitale zitting van 15 juli 2021. Klager is in de gelegenheid gesteld om ter zitting door de beroepscommissie te worden gehoord, maar heeft daarvan afstand gedaan.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur kan op grond van artikel 24a van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: de Pbw) – en niet het in de uitspraak van de beklagrechter genoemde artikel 33 van de Pbw – bepalen dat een gedetineerde die in de afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat de directeur een gedragsdeskundige of inrichtingsarts moet raadplegen voordat de beslissing daartoe wordt genomen, tenzij dat advies niet kan worden afgewacht.
Niet is gebleken dat de directeur voorafgaand aan zijn besluitvorming een gedragsdeskundige of inrichtingsarts heeft geraadpleegd. In geen van de door de inrichting verstrekte stukken wordt melding gemaakt van een overleg dat zou hebben plaatsgevonden. Aan klager is ook niet medegedeeld dat een dergelijk overleg heeft plaatsgevonden en dat voorafgaand aan het nemen van de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel advies is ingewonnen. Het komt klager onwaarschijnlijk voor dat sprake zou zijn geweest van een voorafgaand overleg met een gedragsdeskundige of inrichtingsarts, nu hiervan pas eerst in het verweerschrift van 2 juni 2020 melding wordt gemaakt. Gezien de belangrijke functie van het inwinnen van deskundig advies zou men verwachten dat het advies in de schriftelijke beslissing tot oplegging van de ordemaatregel wordt opgenomen, althans dat daarin melding wordt gemaakt van het plaatsvinden van overleg tussen de directeur en de gedragsdeskundige of inrichtingsarts. Uit de tijdspanne volgt bovendien dat er geen, althans zeer weinig gelegenheid is geweest voor de directeur om in contact te komen met een gedragsdeskundige of inrichtingsarts voor het inwinnen van deskundig advies. Klager is immers om 15.00 uur in afzondering geplaatst en om 15.15 uur is de ordemaatregel aan hem opgelegd. In het tussenliggende kwartier zal de directeur zijn bijgepraat door de rapporteur en moeten er diverse handelingen zijn verricht, waaronder het afhandelen van het rapport. In die periode kan er dan ook geen gelegenheid zijn geweest om te overleggen en om deskundig advies over de casus te verkrijgen.
Klager heeft op 5 mei 2020 om 15.00 uur te kennen gegeven dat hij in hongerstaking zou gaan. Vervolgens heeft hij – vanwege zijn deelname aan de Ramadan – op 6 mei 2020 om 21.00 uur weer gegeten. Ook op 7 mei 2020 om 10.00 uur heeft hij weer gegeten. De ordemaatregel had na de eerste keer weer eten op 6 mei 2020 al kunnen worden beëindigd en heeft dan ook langer geduurd dan strikt noodzakelijk was. Hij heeft, nu hij (sinds de aanvang op 23 april 2020) deelnam aan de Ramadan, feitelijk maar twee maaltijden overgeslagen. Zijn lichaam was al meer dan twee weken gewend aan het nuttigen van weinig voedsel. Nu klager deelnam aan de Ramadan en om 15.00 uur – het tijdstip waarop hij te kennen heeft gegeven in hongerstaking te zullen gaan – sowieso niets zou hebben gegeten, geldt temeer dat niet is gebleken dat het advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts niet kon worden afgewacht.
Standpunt van de directeur
Op het moment dat een gedetineerde te kennen geeft dat hij in hongerstaking gaat, wordt conform het daarvoor geldende protocol onmiddellijk cameratoezicht toegepast. Het advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts kan niet worden afgewacht als een gedetineerde te kennen geeft niet te gaan eten en/of drinken.
3. De beoordeling
De directeur kan, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. In artikel 24a, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur het advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts inwint alvorens hij tot cameraobservatie beslist, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
Vaststaat dat klager op 5 mei 2020 om 15.00 uur te kennen heeft gegeven dat hij in hongerstaking zou gaan. De directeur heeft vervolgens, zonder daartoe vooraf het advies van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts in te winnen, beslist dat klager dag en nacht door middel van een camera zou worden geobserveerd. Het is de beroepscommissie evenwel niet gebleken dat het inwinnen van advies van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts – bijvoorbeeld vanwege een acuut gevaar voor de geestelijke of lichamelijke toestand van klager – niet kon worden afgewacht. Daarbij is mede van belang dat klager onweersproken heeft gesteld dat hij al sinds 23 april 2020 deelnam aan de Ramadan en dus om 15.00 uur (en de uren daarna), ook zonder dat hij zou hebben aangekondigd in hongerstaking te gaan, niets zou hebben gegeten. De beslissing klager dag en nacht door middel van een camera te observeren is dan ook niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw genomen.
De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €10,- (€5,- per dag dat hij aan cameratoezicht is onderworpen zonder voorafgaand advies van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts).
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat – nu klager op het moment dat hem de bestreden ordemaatregel werd opgelegd, vanwege een aan hem opgelegde disciplinaire straf in een strafcel verbleef – de directeur de beslissing om klager dag en nacht door middel van een camera te observeren had behoren te baseren op artikel 51a van de Pbw, dat ziet op gedetineerden die in een strafcel verblijven. Het toegepaste artikel 24a, eerste lid, van de Pbw daarentegen ziet op gedetineerden die in een afzonderingscel verblijven, waar in het geval van klager geen sprake van was.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
Deze uitspraak is op 24 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter