Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8064/GA, 18 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8064/GA           

 

Betreft [Klager]

Datum 18 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een (geheel voorwaardelijke) disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 20 februari 2020.

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 4 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-00096). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Roermond, gehoord op de digitale zitting van 15 juli 2021. Klager is in de gelegenheid gesteld om ter zitting door de beroepscommissie te worden gehoord, maar heeft daarvan afstand gedaan.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft zich op 18 februari 2020 (tijdig) ziekgemeld voor de arbeid. Op 19 februari 2020 heeft hij zich opnieuw ziekgemeld en is hij door de medische dienst bezocht, die hem wegens oorklachten heeft afgemeld voor de arbeid van die dag. Ondanks de aanblijvende oorklachten heeft hij op 20 februari 2020 aan het ochtendprogramma deelgenomen. Nu zijn oorklachten erger werden, heeft hij zich ziekgemeld voor de arbeid van die middag en aangegeven dat hij, vanwege de reeds gemaakte afspraak en de rustige setting aldaar, wel met de psycholoog in gesprek wilde. Voor zover hij zich niet tijdig zou hebben ziekgemeld, geldt dat nergens uit blijkt dat hij zich voor een bepaald tijdstip voor de arbeid had moeten afmelden. Een dergelijke regel zou ook niet redelijk zijn, omdat er tal van situaties kunnen ontstaan waarbij het pas op een later moment mogelijk is om zich ziek te melden, nu een gedetineerde niet al in de ochtend kan voorzien dat hij in de middag met (ziekte)klachten zal worden geconfronteerd. Het komt niet onaannemelijk voor dat de oorklachten die een dag eerder reden vormden voor een ziekmelding, weer toenamen op het moment dat klager deelnam aan een druk en rumoerig ochtendprogramma met medegedetineerden. Hij heeft het die dag weer geprobeerd, maar voelde zich in de loop van de dag toch te slecht om te kunnen werken. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij zich niet tijdig voor de arbeid heeft afgemeld.

Het oordeel van de beklagcommissie dat klager zich niet meer kon ziekmelden, omdat hij eerder in een gesprek had aangegeven dat hij in afwachting van de psycholoog was, is bovendien onbegrijpelijk. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het fundamentele recht om binnen de inrichting een arts te kunnen raadplegen. Ook wordt de onpraktische redenering gecreëerd dat een gedetineerde zijn woorden zorgvuldig moet kiezen, omdat hij bij een onjuiste woordkeus bepaalde rechten en mogelijkheden kan verliezen. Er moet voorkomen worden dat een gedetineerde uit vrees voor het verlies van zijn recht om een arts te kunnen raadplegen of uit vrees voor de oplegging van een disciplinaire straf niet meer het achterste van zijn tong durft te laten zien in gesprekken met personeel.

Klager is op 20 februari 2020 ten onrechte niet door de medische dienst bezocht. De enkele beoordeling van een rapporteur is onvoldoende om te kunnen concluderen dat klager die dag wél in staat was om aan de arbeid deel te nemen. Een dergelijke beoordeling is voorbehouden aan de medische dienst. Klager heeft het rapporterende personeelslid expliciet verzocht om de medische dienst op de hoogte te brengen van zijn ziekmelding. Het betreffende personeelslid was bovendien bekend met klagers oorklachten en zijn ziekmelding van de vorige dag. Er had dan ook verwacht mogen worden dat de medische dienst opnieuw zou worden gevraagd om klagers klachten te beoordelen.

Zelfs als sprake zou zijn geweest van een onterechte ziekmelding, was dit niet voldoende voor de oplegging van een disciplinaire straf. Pas als een gedetineerde een door de directeur gegeven opdracht om alsnog aan de arbeid deel te nemen weigert, kan daarvoor een disciplinaire straf worden opgelegd. Niet is gebleken dat een dergelijke opdracht aan klager is gegeven nadat hij zich had ziekgemeld. De opdracht om aan de arbeid deel te nemen was gegeven nadat klager het personeelslid op de hoogte bracht van zijn afspraak bij de psycholoog en zijn wens uitsprak om naar die afspraak te gaan.   

 

Standpunt van de directeur

Klager heeft in de ochtend wel aan het programma deelgenomen. Er was op dat moment geen reden om te vermoeden dat hij ziek zou zijn of niet aan de arbeid zou kunnen deelnemen. Hij heeft gezegd dat hij wachtte op een afspraak met de psycholoog, maar daar was destijds helemaal geen sprake van. Pas vijf maanden later heeft hij een (eerste) gesprek met de psycholoog gehad. Hij heeft zich bovendien pas ziekgemeld op het moment dat hij werd opgehaald om naar de arbeid te gaan. In de huisregels staat dat een ziekmelding moet zijn gedaan voor aanvang van het dagprogramma. Als klager zich toen had ziekgemeld, was er weinig aan de hand geweest. Hij heeft zich echter niet aan de huisregels gehouden door zich niet op tijd ziek te melden. Toen hem is opgedragen om naar de arbeid te gaan, heeft hij die opdracht niet opgevolgd. Daarvoor staat een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de eigen cel. Deze disciplinaire straf is (geheel) voorwaardelijk aan klager opgelegd.

 

3. De beoordeling

Aan klager is een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd nadat hij zich op 20 februari 2020 ten onrechte zou hebben ziekgemeld. Onweersproken is dat hij zich zowel op 18 als op 19 februari 2020 ook heeft ziekgemeld en dat de medische dienst, die hem op 19 februari 2020 heeft bezocht, hem die dag voor de arbeid heeft afgemeld vanwege zijn oorklachten. Klager heeft zich op 20 februari 2020 – weliswaar niet voor aanvang van het dagprogramma, maar pas na het ochtendprogramma – opnieuw ziekgemeld vanwege zijn oorklachten. Hem is – zo begrijpt de beroepscommissie – verteld dat hij te laat was om zich ziek te melden en opgedragen om naar de arbeid te gaan. De weigering hiervan heeft hem de bestreden disciplinaire straf opgeleverd.

Vaststaat dat klager na zijn ziekmelding op 20 februari 2020 niet door de medische dienst is bezocht en dat de medische dienst niet is geraadpleegd met betrekking tot de door klager gemelde klachten. De medische dienst beoordeelt de geschiktheid van een gedetineerde om (op dat moment) aan de arbeid deel te nemen. Nu is nagelaten om de medische dienst te raadplegen om een dergelijke beoordeling te maken, kon klagers ziekmelding niet zonder meer als onterecht worden aangemerkt, zodat hem evenmin een (voorwaardelijke) disciplinaire straf wegens werkweigering kon worden opgelegd.  

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de bestreden disciplinaire straf geheel voorwaardelijk aan klager is opgelegd, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 18 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven