Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22935/GV, 25 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22935/GV

    

          

Betreft [klager]

Datum 25 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 augustus 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof voor het kunnen voeren van sollicitatiegesprekken op 10 augustus 2021. De afwijzende beslissing op klagers verzoek is in de eerste plaats te laat genomen, omdat deze pas op 16 augustus 2021 is genomen, zes dagen na de dag waarop de sollicitatiegesprekken zouden plaatsvinden.

Daarnaast is klagers verlofaanvraag onterecht afgewezen en is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) komt klager in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof. Voor zover verweerder stelt dat het verlenen van vrijheden voor een mogelijke start van zijn detentiefasering per maart 2022 te vroeg is, wijst klager op het voor klager opgestelde verlofoverzicht waaruit blijkt dat hij al per 18 maart 2021 in aanmerking komt voor kortdurend re-integratieverlof.

Ook is voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 15, eerste lid, van de Regeling. De verlofaanvraag ziet op een in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) vastgelegde re-integratieactiviteit die niet binnen de muren van de inrichting kan worden verricht. Als voorbeeld van een dergelijke activiteit wordt in de beslissing van verweerder zelfs het voeren van een sollicitatiegesprek bij een werkgever genoemd, hetgeen overeenkomt met het verlofdoel. Klager had sollicitatiegesprekken bij twee werkgevers gepland, omdat hij daar in het kader van zijn detentiefasering en na zijn detentieperiode werkzaamheden kan verrichten die aansluiten bij de opleiding die hij op dit moment volgt. Het mag voor zich spreken dat dit bevorderlijk is voor een succesvolle terugkeer in de samenleving en noodzakelijk is voor de re-integratie van klager. Een half jaar van tevoren solliciteren is tevens geen abnormaal lange termijn. Dat geldt temeer, nu klager gedetineerd is en zijn positie op de arbeidsmarkt om die reden aanzienlijk slechter is dan die van een sollicitant die niet gedetineerd is. Wil klager kans maken op een baan op het moment dat hij die mogelijkheid krijgt vanuit detentie, dan is het wel degelijk van belang dat klager tijdig begint met solliciteren.

Verweerder is in de beslissing in zijn geheel niet ingegaan op de reden waarom klager het re-integratieverlof heeft aangevraagd noch op de vraag of klager voldoet aan de genoemde aspecten in artikel 15, tweede lid, van de Regeling. Hieraan is echter wel voldaan. Klager vertoont enkel positief gedrag, verricht arbeid, volgt een hbo-opleiding en verblijft in het plusprogramma. Er bestaan daarnaast geen risico’s als hij op verlof gaat. Voor zover zou worden vastgesteld dat deze risico’s er wel zijn, bestaan voldoende mogelijkheden om deze risico’s te beperken en te beheersen. De belangen van slachtoffers zijn niet in gevaar; het slachtoffer uit klagers zaak woont in het buitenland. Tot slot levert klager alle noodzakelijke inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. Dat klager de ernst van de door hem gepleegde delicten niet zou inzien en dat hij hiervoor geen behandeling heeft gehad, zoals de directeur in zijn advies stelt, heeft te maken met het gegeven dat klager de feiten ontkent. Dit betekent echter niet dat hij niet gemotiveerd is om te werken aan zijn re-integratie. Klagers ontkennende houding kan daarom in redelijkheid niet aan de afwijzende beslissing ten grondslag worden gelegd.

Klager verzoekt aan hem een compensatie toe te kennen voor het nadeel dat hij door de beslissing heeft moeten ondervinden. 

 

Standpunt van verweerder

Klager komt in aanmerking voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, maar niet valt in te zien waarom hij in dit stadium van zijn detentie, te weten ruim een half jaar voor de datum waarop hij eventueel in aanmerking zou komen voor plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) of deelname aan een penitentiair programma (PP), reeds zou moeten solliciteren op een baan. Daarnaast is op grond van de stukken niet gebleken dat onderzocht is of klager op een andere wijze (telefonisch of via Skype) een sollicitatiegesprek zou kunnen voeren. Er is geen sprake van een re-integratieactiviteit die noodzakelijkerwijs niet binnen de muren van de inrichting zou kunnen worden verricht.

Bij het verlenen van re-integratieverlof dient een aantal aspecten te worden betrokken, waaronder de mogelijkheid om de aan het verlof verbonden risico’s te beperken en beheersen. De vrijhedencommissie heeft met het oog hierop, mede op grond van het advies van het multidisciplinair overleg (MDO) en de uitkomsten van de risicoscreener, negatief geadviseerd, aangezien klager geen behandeling heeft gehad voor de door hem gepleegde delicten. Ook ziet klager de ernst van de door hem gepleegde delicten niet in. Dat klager zich in de inrichting goed opstelt, doet daaraan niet af.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 9 juli 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens verkrachting, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 maart 2023.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat te laat op zijn verlofaanvraag is beslist, overweegt de beroepscommissie dat verzoeken om verlof enige tijd in beslag nemen vanwege het verzamelen van informatie en adviezen. Die periode is in klagers geval niet onredelijk lang geweest, mede gelet op de relatief korte tijd tussen het door klager ingediende verzoek op 15 juli 2021, dat verweerder op 29 juli 2021 heeft ontvangen, en de datum waarop hij met verlof wenste te gaan (10 augustus 2021). Klagers beroep kan op dit punt daarom niet slagen.

 

De regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het  strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. Het derde lid bepaalt dat kortdurend re-integratieverlof, in geval van een straf van langer dan zes jaar, op zijn vroegst kan worden verleend gedurende een periode van maximaal zes maanden voorafgaande aan het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof. Volgens het vierde lid kan hiervan worden afgeweken op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

De beoordeling

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om twee sollicitatiegesprekken te kunnen voeren. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof in dit stadium van de detentie niet opportuun is.

Het verlenen van kortdurend re-integratieverlof is bestemd voor in het D&R-plan vastgestelde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht, waarbij onder meer kan worden gedacht aan het voeren van een sollicitatiegesprek bij een werkgever (Kamerstukken II 2018-19, 35 122, nr. 3, p. 16).

Uit het dossier volgt dat klager op grond van het bepaalde in artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking komt voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Het door klager aangedragen verlofdoel betreft een re-integratieactiviteit en houdt tevens verband met een van de gestelde re-integratiedoelen in klagers D&R-plan, zoals opgemaakt kan worden uit het bijgevoegde vrijhedenadvies van 29 juli 2021.

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is in de eerste plaats afgewezen, omdat het verlenen van vrijheden, gelet op de eerst mogelijke datum voor deelname aan een PP op 8 maart 2022, ‘te vroeg’ is. Dit argument, dat niet (objectief) is onderbouwd, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende overtuigend, mede gelet op het feit dat de wet voor klagers huidige detentiefase de mogelijkheid openstelt tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Daarnaast is het in beginsel niet onredelijk dat klager op dit moment solliciteert naar een baan. Hieruit, en ook overigens uit de stukken, blijkt dat hij gemotiveerd is om zich voor te bereiden op zijn (mogelijke) detentiefasering en zijn terugkeer in de samenleving.

Verweerder heeft verder (eerst in beroep) betoogd dat niet is onderzocht of klager de sollicitatiegesprekken in de inrichting zou kunnen voeren, bijvoorbeeld telefonisch of via Skype. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan dit argument de afwijzing van klagers verzoek evenmin dragen. Nog los van het feit dat verweerder hierbij niet aangeeft dat klager in dit opzicht een verwijt kan worden gemaakt, valt het goed te begrijpen dat klager de sollicitatiegesprekken met zijn potentiële werkgever(s) in fysieke vorm wil voeren. De wetgever heeft het kortdurend re-integratieverlof bovendien juist in het leven geroepen om (in beginsel) praktische zaken in het kader van re-integratie te regelen en heeft ten aanzien van dit type verlof het voeren van een sollicitatiegesprek expliciet genoemd als geëigend verlofdoel. De beroepscommissie acht het argument van verweerder, met het oog op voorgaande, in dit geval onvoldoende zwaarwegend om van dit uitgangspunt af te wijken.

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is eveneens afgewezen gelet op het negatieve advies van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Lelystad, in lijn met het advies van het MDO, ten aanzien van klagers verlofaanvraag. Voor de door hem gepleegde feiten is hij niet behandeld en hij lijkt de ernst van deze delicten niet in te zien. Er zijn ‘ernstige zorgen’ indien aan klager vrijheden worden verleend.

Uit het vrijhedenadvies van 29 juli 2021 volgt dat klager gewenst gedrag vertoont in de inrichting. Hij volgt een studie rechten, verblijft in het plusprogramma, hoeft niet op zijn gedrag te worden aangesproken en ook zijn urinecontroles zijn negatief. Verder volgt uit het in het vrijhedenadvies gedeeltelijk opgenomen reclasseringsadvies dat het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, aan de hand van risicotaxatie-instrumenten voor zedendelinquenten, wordt inschat als laag tot gemiddeld. Klager wordt in staat geacht zich aan de voorwaarden en afspraken te houden, hoewel zijn ontkennende (proces)houding hierbij als kanttekening is geplaatst. Dat zou enige belemmering kunnen vormen bijvoorbeeld in de mate waarin hij aan reclasseringsbegeleiding meewerkt.

Verweerder heeft, op grond van het advies van de directeur en vanwege klagers houding ten opzichte van de gepleegde delicten, – zo begrijpt de beroepscommissie – onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Tegen de achtergrond van het voorgaande, in het bijzonder gezien de door de reclassering ingeschatte risico’s, is deze vrees echter onvoldoende onderbouwd. Het is ook niet bekend of eventuele voorwaarden de aanwezige risico’s in voldoende mate kunnen ondervangen, terwijl dit, zoals de raadsvrouw betoogt, wel tot de mogelijkheden behoort.

Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 25 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven