Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23403/GV, 19 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23403/GV

               

Betreft [klaagster]

Datum 19 oktober 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 september 2021 klaagsters verzoek om verlof afgewezen.

Klaagsters raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster heeft verzocht om verlof in verband met het bijwonen van de bruiloft van haar beste vrienden. De trouwerij vindt plaats op 20 oktober 2021 en haar vrienden hebben haar als getuige gevraagd. Dit is daarom een gebeurtenis met veel impact, die een wezenlijke bijdrage levert aan haar resocialisatie en het herstellen van de banden met haar sociale netwerk. Klaagster vreest voor de nodige emoties bij een terugkeer in haar sociale netwerk en weet niet hoe haar familie- en vriendenkring zal reageren.

Een van de re-integratiedoelen die klaagster in haar detentie- en re-integratie (D&R)-plan heeft opgenomen betreft het werken aan het herstel van de relatie met familie en vrienden. In het kader van een goede re-integratie is het belangrijk dat zij met haar sociale netwerk contact kan onderhouden. Een gezond sociaal netwerk kan haar steun bieden bij problemen, waardoor zij minder kwetsbaar wordt om in oude patronen terug te vallen. Het sociale netwerk speelt dan ook een relevante rol bij het verkrijgen van hulp bij het regelen van praktische zaken en is daarom aan te merken als een belangrijk hulpmiddel bij het realiseren van de basisvoorwaarden voor een succesvolle re-integratie.

Het verlofdoel, namelijk het bijwonen van de bruiloft, is volledig in overeenstemming met de re-integratiedoelen in klaagsters D&R-plan en draagt bij aan het realiseren van de basisvoorwaarden voor re-integratie. Het standpunt van verweerder dat kortdurend re-integratieverlof in eerste instantie niet is bedoeld om sociale relaties te herstellen, kan daarom niet worden gevolgd. De afwijzende beslissing op klaagsters verlofaanvraag is in strijd met de door haar gestelde re-integratiedoelen.

 

Standpunt van verweerder

Hoewel het doel van het verlof – werken aan het herstel van relaties met familie en vrienden – een onderwerp is dat zich leent voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof, is klaagster daar gelet op de einddatum van haar detentie nog niet aan toe. Het bijwonen van een trouwerij past niet binnen de kaders van een kortdurend re-integratieverlof. Uit de toelichting op de Wet straffen en beschermen volgt dat kortdurend re-integratieverlof bestemd is voor in het D&R-plan vastgelegde re-integratieactiviteiten, die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het regelen van een identiteitsbewijs als daarvoor een bezoek aan een gemeente noodzakelijk is, het tekenen van een huurcontract voor een woning of het voeren van een sollicitatiegesprek. Het gaat bij kortdurend re-integratieverlof daarom primair om (regel)zaken die voorafgaand aan en in voorbereiding op de invrijheidstelling niet in de inrichting kunnen plaatsvinden, maar die wel noodzakelijk zijn om verdere invulling te geven aan dat doel. Re-integratieverlof kan pas aan de orde zijn in de laatste fase van de detentiefasering, voorafgaand aan de deelname aan een penitentiair programma of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling, in combinatie met de noodzaak van een in het D&R-plan vastgelegd re-integratiedoel.

Klaagster kan op dit moment binnen de muren van de inrichting voldoende werken aan het herstel van de banden met haar familie en vrienden. De noodzaak voor het bijwonen van een bruiloft ten behoeve van haar re-integratie valt daarom niet in te zien.

 

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 3 juli 2020 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 2 februari 2023.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. Het tweede en derde lid bepalen vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn/haar aanwezigheid noodzakelijk is.

Klaagster heeft verzocht om verlof, zodat zij de bruiloft van goede vrienden als getuige bij kan wonen. In haar motivatiebrief schrijft klaagster dat het bijwonen van de bruiloft bijdraagt aan haar re-integratie, in het bijzonder het herstel van de relaties met haar sociale netwerk en haar eveneens gedetineerde partner die hopelijk ook aanwezig zal zijn.

De directeur van de PI Nieuwersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klaagsters verlofaanvraag, omdat het niet gaat om een trouwerij van een eerste- of tweedelijnsfamilielid. Hieruit leidt de beroepscommissie af dat de directeur de verlofaanvraag heeft opgevat als een verzoek om incidenteel verlof. In de bestreden beslissing wordt aan dit verloftype ook gerefereerd, maar verweerder heeft de verlofaanvraag vervolgens, mede op basis van klaagsters motivatiebrief, afgewezen omdat kortdurend re-integratieverlof niet is bedoeld om sociale relaties te herstellen dan wel te onderhouden.

Klaagsters verlofaanvraag heeft een specifieke aanleiding en een specifiek doel, namelijk het bijwonen van de bruiloft van goede vrienden. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit zonder twijfel aan te merken als een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klaagster, waarbij haar aanwezigheid (mogelijk) noodzakelijk is, zoals bedoeld in artikel 21 van de Regeling. Dit is nader uiteengezet in de toelichting op deze bepaling (Stcrt. 1998, 247), waarin staat dat het bij incidenteel verlof gaat om individueel bepaalde en uitzonderlijke gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer die een zwaarwegende reden vormen voor het verlenen van verlof en die relatief gezien steeds beperkt zijn in aantal. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen is de regeling van het incidenteel verlof niet gewijzigd, anders dan dat dit uitsluitend wordt ingezet voor verlof op humanitaire gronden.

Vanwege het voorgaande, in het bijzonder het specifieke humanitaire verlofdoel, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om de verlofaanvraag anders dan als een verzoek om incidenteel verlof aan te merken en als zodanig te beoordelen. Dat het ontmoeten van familie en vrienden tijdens verlofverlening in zijn algemeenheid kan bijdragen aan een succesvolle re-integratie maakt deze conclusie niet anders en staat overigens ook niet ter discussie.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is het bijwonen van een bruiloft, zelfs van familieleden, geen reden voor het verlenen van incidenteel verlof. Hoewel deze gebeurtenis in zeer uitzonderlijke gevallen ook als noodzakelijk in de zin van de Regeling kan worden beschouwd, is hierover niets gesteld of gebleken.

De beroepscommissie begrijpt dat klaagsters aanwezigheid bij de bruiloft voor haar belangrijk is. De afwijzing van haar verlofaanvraag kan echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 19 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

 

Naar boven