Nummer 21/21571/GA
Betreft [klager]
Datum 15 oktober 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de directeur) heeft op 21 mei 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 4 augustus 2021. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen na ontvangst van het schriftelijk verslag van de zitting schriftelijk te reageren. De beroepscommissie heeft de schriftelijke reactie van de directeur 26 augustus 2021 ontvangen.
Het lid van de beroepscommissie drs. J.E. Wouda, was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager vanuit een stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Het gevaar voor klager lijkt enkel te bestaan uit het gestelde punt dat suïcidegevaar niet is uit te sluiten. In hoeverre dat een onmiddellijk of acuut gevaar oplevert is volstrekt onbekend. Het enkele feit dat iets niet is uit te sluiten betekent niet dat is voldaan aan de wettelijke criteria. Daar komt bij dat het gestelde ‘niet uit te sluiten suïcidegevaar’ op geen enkele wijze is onderbouwd. Er wordt enkel verwezen naar een mogelijkheid. Dat is onvoldoende voor het voldoen aan de vereisten van een a-dwangbehandeling.
Het onderdeel ‘gevaar voor de gezondheid of veiligheid van uzelf of anderen’ lijkt alleen te steunen op de ‘agressieve doorbraak naar de ST’ die klager heeft laten zien. In het behandelplan valt echter te lezen dat hij ‘eens een sociotherapeut (heeft geprobeerd) te slaan’. Wanneer, hoe, onder welke omstandigheden en andere relevante factoren ontbreken volledig. Het doet vermoeden dat het al enige tijd geleden was. Zelfs indien dat niet zo is, is het eenmalig proberen te slaan niet van dien aard dat daarom direct gevreesd moet worden voor de gezondheid van derden. Gesteld wordt dat de agressie bij klager toeneemt. Maar thans wordt gesproken over schreeuwen, stampvoeten en het wrijven over zijn hoofd. De enkele agressieve uiting die wordt gedaan is dat klager gezegd zou hebben dat hij de stemmen de keel zal afsnijden. Gevaar voor anderen wordt gedefinieerd als gevaar dat onder meer bestaat uit het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Hoewel niet-limitatief doen de twee genoemde voorbeelden duidelijk blijken dat er sprake moet zijn van een serieus gevaar – waaraan in casu niet is voldaan.
Wat in het behandelplan en de overige stukken wordt genoemd, doet de indruk ontstaan dat betrokken partijen zich zorgen maken. Maar zorgen maken is onvoldoende voor een extreem ingrijpende beslissing als een a-dwangbehandeling. Er is niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierbij is ten eerste het bovenstaande relevant, te weten dat voor zover er sprake is van een gevaar dit van beperkte aard is. Daar staat ten tweede bovendien tegenover dat de enige minder ingrijpende alternatieven die zijn toegepast zeer beperkt tot niet-bestaand zijn. Er wordt slechts opgemerkt dat klager een tijdlang medicatie heeft gebruikt en deze medicatie sinds kort weigert.
Ter zitting heeft klager nader toegelicht dat hij niets gevaarlijks heeft gedaan en dat hij niet weet waarom hij de medicatie moet slikken. Het gaat nu goed met hem. Klager heeft de medicatie eerder wel ingenomen, maar nu is hij met de medicatie gestopt. Klager vond de medicatie in het verleden wel nodig omdat hij toen klachten ondervond en dacht achtervolgd te worden. Hij is toen opgenomen en behandeld. Vervolgens is het beter met hem gegaan door de medicatie. Klager vindt de medicatie op dit moment niet meer nodig en vindt dat hij er beter mee kan stoppen. Hij is bang dat hij er verslaafd aan raakt en dat wanneer hij uit detentie komt hij geen geld heeft om die medicatie te kopen. De raadsman heeft toegevoegd dat er geen gevaar van klager uitgaat. Voor zover dat gevaar er wel is, noopt dit niet tot dwangmedicatie. Het is niet proportioneel om dit middel in te zetten. Er lijkt niet naar alternatieven te zijn gekeken en er zijn geen gesprekken gevoerd. Doorgaans worden eerst gesprekken gevoerd en gekeken of medicatie op vrijwillige basis mogelijk is. Klager was niet categorisch afwijzend ten aanzien van medicatie.
Standpunt van de directeur
Het ging om een situatie waarin klager razendsnel afgleed in een psychose. Klager was vreselijk angstig en stond te schreeuwen op zijn kamer tegen de hallucinaties die klager teisterden. Bij een dergelijk toestandsbeeld is het volstrekt onverantwoord om niet snel in te grijpen. Dit is niet alleen vanuit zorg over de schade van een dergelijke toestand voor klager, maar ook vanuit het reëel gevaar op een agressieve impulsdoorbraak naar anderen, waarbij klager enkele dagen ervoor, toen het nog wat beter met hem ging, liet zien daartoe in staat te zijn. Nu klager afgleed in een psychose werd dat gevaar alleen maar groter en acuter.
Gedurende een dergelijk heftig en beangstigend toestandsbeeld is het risico op suïcide erg hoog, omdat dat voor patiënten dan de enige uitweg is om uit de situatie te komen, waar ze in wanen zijn. Dat is een reëel risico. Klager had eerder antipsychotica gebruikt (penfluridol en olanzapine), waarbij de toevoeging van de olanzapine ertoe leidde dat klager veel minder psychotisch werd en zelfs in staat was deel te nemen aan de arbeid. Er werd zelfs gesproken over overplaatsing naar een reguliere afdeling, hetgeen momenteel volstrekt onmogelijk is. Het effect van de medicatie was overduidelijk en alternatieven om uit dit ernstige toestandsbeeld te geraken waren er niet.
De a-dwangbehandeling is een voortzetting van de eerder – op 29 april 2021 – ingezette b-dwangbehandeling. Er is inmiddels een duidelijk effect van de ingestelde medicatie. Stoppen van de medicatie zal net als voor de start van de dwangbehandeling leiden tot het zeer snel optreden van de eerdergenoemde risico’s in verband met een snelle psychotische decompensatie van klager.
In de nadere schriftelijke reactie heeft de directeur toegelicht dat de angst van klager voor verslaving aan zijn medicatie kan worden weerlegd. Er is geen risico op verslaving, mits de medicatie zorgvuldig wordt afgebouwd. Dit wordt niet geadviseerd gezien de noodzaak de medicatie te continueren. Over de betaalbaarheid van de medicatie kan nu weinig worden gezegd, dit is afhankelijk van waar klager na zijn detentie zal gaan verblijven. Hierin zal hij door Veldzicht worden begeleid. De stelling van de raadsman dat er geen gesprekken zijn gevoerd met klager is onjuist. Daarbij moet worden opgemerkt dat de a-dwangbehandeling vooraf is gegaan door een b-dwangbehandeling welke op 29 april 2021 startte. De psychiater/hoofdbehandelaar van de afdeling heeft klager voorafgaande aan de start van de b-dwangbehandeling van 29 april 2021 gesproken op 19 april, 22 april, 28 april en 29 april 2021. Ook de psycholoog/assistent hoofdbehandelaar sprak klager voorafgaande op 20 april 2021. Voorafgaand aan de start van de a-dwangbehandeling op 21 mei 2021 sprak de psychiater/hoofdbehandelaar klager op 17 mei en 20 mei 2021 en sprak de psycholoog/assistent hoofdbehandelaar klager op 20 mei 2021. Tijdens die gesprekken wees klager de medicatie af.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.
Klager is gediagnosticeerd met een schizofreniforme stoornis en er is sprake van een psychotisch toestandsbeeld.
Vlak voor opname in CTP Veldzicht was er in de PI gestart met antipsychotica. Desondanks maakte klager bij opname een psychotische indruk met wanen en hallucinaties. In verband met de blijvend aanwezige symptomen werd de penfluridol opgehoogd. Vanwege onvoldoende effect werd olanzapine toegevoegd. Klager deed het na de start met olanzapine heel goed. Klager is echter gestopt met de medicatie waarop hij heel snel afgleed. Stemmen zeggen steeds tegen hem dat hij alle mensen moet helpen. Dat maakt hem gefrustreerd en angstig en boos. Hij loopt in zijn cel te schreeuwen en te stampvoeten. Hij wrijft op zijn hoofd en zegt dat hij de stemmen de keel zal afsnijden. Tegen de sociotherapeut is hij vriendelijk maar hij kan ook verzet bieden en hij heeft de sociotherapeut al proberen te slaan. Klager lijdt erg onder zijn psychose waardoor de agressie toeneemt en mogelijk ook suïcidaliteit voortvloeiend vanuit de angst en het lijden van klager. Vanwege het snelle afglijden en toenemende lijden werd de b-dwangbehandeling gestart. Als gevolg daarvan zijn de angst en onrust afgenomen, maar het psychotisch toestandsbeeld is nog steeds niet in remissie. Klager heeft geen ziektebesef en weigert nog steeds de medicatie. Voor de overige inhoud van de verstrekte informatie door de directeur verwijst de beroepscommissie verder naar het bovenstaande.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Er is sprake van een chronisch psychiatrisch ziektebeeld wat adequate zorg behoeft. Zijn weigering medicatie in te nemen, kan gezien worden als onderdeel van zijn ziekte. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter