Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23044/GB, 15 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23044/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 15 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 24 augustus 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Dat het volgens verweerder voor klager lastig zou zijn om structureel gewenst gedrag te vertonen, valt niet te rijmen met het feit dat klager 75% scoort op gewenst gedrag tijdens zijn gehele detentieperiode. Dat is structureel gewenst gedrag. De conclusie dat klager dan ergens moeite mee zou hebben, staat haaks op het genoemde percentage. Er zijn inderdaad incidenten geweest, maar die waren niet van zodanige aard dat zij afbreuk hebben gedaan aan de structurele gewenste gedragingen van klager.

Voorts is en blijft het een raadsel wat verweerder wil zeggen met dat aan een behandeling bij De Waag ook na de detentie vorm kan worden gegeven. Betekent dit dat een eerdere start met een behandeling dan maar achterwege kan blijven en langer vastzitten in dat geval geen enkel probleem is? Een dergelijke conclusie wordt als zeer onbevredigend en gemakzuchtig ervaren. Klager voldoet aan de vereisten om deel te kunnen nemen aan een PP. Zoals de wetgever bij de wetswijziging te kennen heeft gegeven, is het niet de bedoeling dat enkele incidenten de deelname aan een PP onmogelijk maken als er wel degelijk sprake is van structureel gewenst gedrag.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar (en parafraseert) het selectieadvies van de inrichting van 2 augustus 2021 en het reclasseringsadvies van 8 oktober 2020, met de aanvulling daarop van 15 juli 2021.

Uit de stukken blijkt dat klager gedurende zijn detentie wisselend gedrag heeft laten zien. Zo is klager meerdere malen gepromoveerd, maar ook gedegradeerd en heeft hij rapporten aangezegd gekregen voor softdrugsgebruik en het in bezit hebben van contrabande. In april 2021 is klager nog twee keer disciplinair gestraft. Eind juni 2021 is klager weer gepromoveerd naar het plusprogramma. Verweerder heeft, gelet op klagers detentieverloop, onvoldoende vertrouwen dat klager de verantwoordelijkheid die gepaard gaat met het verlenen van vrijheden in het kader van een PP, ook daadwerkelijk kan dragen. Klager wordt, ook wegens het gevaar voor recidive, daarom niet geschikt geacht voor deelname aan een PP.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 27 november 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden (waarvan zes maanden voorwaardelijk) met aftrek, wegens een winkeloverval en diefstal gepleegd in vereniging. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 november 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder hem wegens zijn detentieverloop geen geschikte kandidaat voor deelname aan een PP acht.

Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd inzake klagers verzoek, maar heeft ook – net als de vrijhedencommissie – te kennen gegeven dat klager op basis van het door hem getoonde gedrag niet in aanmerking komt voor deelname aan een PP. Hoewel een score van 75% op gewenst gedrag volgens het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen voor wat betreft de beoordeling van het detentieverloop een deelname aan een PP mogelijk maakt, dient de beroepscommissie ook de andere aspecten van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm in haar afwegingen te betrekken.

Uit de stukken volgt dat zich incidenten hebben voorgedaan tijdens klagers detentie. De reclassering heeft, gelet op de geconstateerde risicofactoren en de omstandigheid dat klager meermaals is veroordeeld voor geweldsdelicten, zowel het risico op recidive als het risico op letselschade als gemiddeld tot hoog ingeschat. Tevens is van belang dat klager tijdens zijn detentie nog geen (minder vergaande) vrijheden heeft genoten. Gelet hierop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 15 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven