Nummer R-20/8084/GA
Betreft [Klager]
Datum 10 december 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie, voor de duur van één dag, vanwege klagers gemoedstoestand na een incident waarbij hij zich fysiek verzette en een personeelslid heeft geschopt, ingaande op 10 augustus 2020.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 14 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1384). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
Namens de beroepscommissie zijn op 28 juli 2021 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 13 augustus 2021 bij het secretariaat van de Raad binnengekomen en is ter kennisgeving aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager wenste op 10 augustus 2020 zijn rolstoel om te ruilen voor zijn loopfiets, die op dat moment op de gang stond geparkeerd. Op het moment dat klager zijn loopfiets probeerde te pakken, kreeg klager niet de kans om zijn verhaal te doen, maar is hij onmiddellijk – zo voelde het voor klager – aangevallen door de personeelsleden. Uit schrik heeft klager vervolgens een verdedigingsmechanisme ingezet, met als gevolg dat hij per abuis een personeelslid heeft getrapt. De interpretatie die klager aan de bejegening door de personeelsleden heeft gegeven, is het automatische gevolg van zijn niet-aangeboren hersenafwijking. Hiervan zijn de personeelsleden in de PI Vught ook op de hoogte. Het personeel heeft dan ook disproportioneel gehandeld, nu klager niet de kans heeft gekregen om uit te leggen wat hij op de gang ging doen. Zonder enige redelijke aanleiding is klager met fysieke kracht ingesloten. Het personeel is bekend met klagers problematiek, die inhoudt dat klager heftig kan reageren als hij op een aanvallende wijze wordt bejegend. Als klager op een rustige wijze wordt aangesproken, is hij welwillend om in gesprek te gaan. Als het personeel deze kwestie met klager op een normale wijze had besproken, was de situatie nooit geëscaleerd.
Klager ontkent niet dat hij gefrustreerd was vanwege het feit dat hij in afzondering werd geplaatst en dat hij tegen de deur en tafel heeft aangeschopt. Het is echter, gelet op de informatie die bekend is over zijn gemoedstoestand, bekend dat het gedrag dat klager vertoonde op geen enkele wijze een bedreiging vormde voor zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Het cameratoezicht is dan ook onrechtmatig toegepast.
In reactie op het standpunt van de directeur heeft klager het volgende (aanvullend) aangevoerd. Ten aanzien van de stelling dat klager op de hoogte was en is van de regels op de afdeling, geldt dat het personeel expliciet aan klager kenbaar heeft gemaakt dat hij zoveel mogelijk zijn loopfiets dient te gebruiken op de afdeling. Gelet hierop was klager in de veronderstelling dat hij conform de geldende regels handelde. Ten aanzien van het cameratoezicht wordt benadrukt dat uit de stukken niet blijkt dat een gedragsdeskundige is geraadpleegd voor het plaatsen van klager onder cameratoezicht.
Standpunt van de directeur
Klager is heel duidelijk op de hoogte van de geldende regels op de afdeling, waardoor klager weet dat enkel op de daarvoor bestemde uren de afdeling mag worden verlaten. Het personeel dat werkzaam is bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de PI Vught is bekwaam en weet precies hoe met de gedetineerden dient te worden omgegaan. Klager is eerst netjes aangesproken op het feit dat hij op dat moment de afdeling niet mocht verlaten, maar klager besloot dit te negeren en door te lopen. Naar aanleiding hiervan heeft het personeel vervolgens naar behoren en adequaat gehandeld. In tegenstelling tot wat de raadsvrouw stelt, is wel degelijk geprobeerd om met klager in gesprek te gaan.
De opgelegde ordemaatregel is proportioneel, omdat deze diende ter afwending van het gevaar voortkomend uit klagers stoornis. Bij klager betrof dit het fysieke geweld dat hij heeft gebruikt jegens een personeelslid, alsook zijn agressieve gedrag op dat moment.
Voorts kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, cameratoezicht opleggen. Gelet op klagers gemoedstoestand en zijn fysieke beperkingen is de opgelegde ordemaatregel met cameratoezicht proportioneel en rechtmatig opgelegd. Klager was op dat moment niet meer aanspreekbaar en uitte zich fysiek naar het personeel. Voor zijn eigen veiligheid, en juist vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand, heeft de directeur op dat moment besloten hem onder cameratoezicht te plaatsen. Het feit dat klager op 11 augustus 2020 niet meer wist wat er precies was gebeurd op 10 augustus 2020, bevestigt dat de ordemaatregel wel degelijk rechtmatig is opgelegd. Hierbij wordt opgemerkt dat de directeur zich laat adviseren door de deskundigen voordat een dergelijke beslissing wordt genomen.
3. De beoordeling
Hoorplicht bij oplegging cameratoezicht
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c en j, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, voordat hij beslist over een ordemaatregel van plaatsing in afzondering, met toepassing van cameratoezicht, zoals bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, en 24a, eerste lid, van de Pbw.
Uit artikel 57, derde lid, van de Pbw (oud) volgt een limitatieve opsomming aan beslissingen waarbij kan worden bepaald dat het horen van de gedetineerde achterwege kan blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder j, van de Pbw – dat ziet op de oplegging van cameratoezicht, zoals bedoeld in de artikelen 24a, eerste lid, en 51a, eerste lid, van Pbw – behoort niet tot die limitatieve opsomming aan uitzonderingsgevallen op de hoorplicht.
Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing van de directeur van 10 augustus 2020 volgt dat klager niet is gehoord, met als reden dat na overleg tussen de directeur en de gedragsdeskundige (de beroepscommissie begrijpt: de behandelcoördinator en de psychiater) klager weer is teruggeplaatst op zijn eigen kamer. Nu de oplegging van het cameratoezicht onderdeel is van de bestreden beslissing van de directeur, had de directeur klager voorafgaand aan het opleggen hiervan moeten horen. Dit had gelet op de hiervoor genoemde wetgeving in beginsel ook niet – indien de vereiste spoed zich daartegen zou verzetten of de gemoedstoestand van klager daaraan in de weg zou staan – achterwege kunnen blijven. De beroepscommissie concludeert derhalve dat aan de plicht om klager te horen in dezen niet is voldaan.
Advies inwinnen bij oplegging cameratoezicht
Op grond van het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw wint de directeur het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, alvorens hij beslist over observatie door middel van een camera, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht.
Hoewel het cameratoezicht als zodanig de beroepscommissie niet onredelijk voorkomt, schrijft de wet dwingend voor dat in verband met de grote inbreuk die het cameratoezicht op de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde maakt, de directeur eerst advies inwint. Hoewel uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing van de directeur niet volgt dat voornoemd advies alvorens de oplegging van het cameratoezicht is ingewonnen, blijkt uit de nader door de beroepscommissie bij de directeur opgevraagde inlichtingen dat op 11 augustus 2020 – het exacte tijdstip was niet meer te achterhalen – de directeur advies heeft ingewonnen bij de behandelcoördinator en de psychiater. Naar aanleiding daarvan heeft de directeur besloten klager aan het einde van de ochtend op 11 augustus 2020 terug te laten gaan naar zijn afdeling. Het cameratoezicht was evenwel al op 10 augustus 2020 vanaf 20:00 uur van kracht. De directeur heeft in dat kader niet kenbaar gemaakt waarom het advies niet kon worden afgewacht. Tevens is niet gebleken dat - voor zover het advies niet kon worden afgewacht - de directeur het advies alsnog zo spoedig mogelijk na zijn beslissing heeft ingewonnen. De beroepscommissie concludeert derhalve dat niet is voldaan aan het in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw gestelde vereiste.
Eindoordeel
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Nu uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk is geworden dat er an sich een noodzaak bestond voor de afzondering en observatie van klager, kan in dit geval, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, worden volstaan met een tegemoetkoming van €7,50.
Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, merkt de beroepscommissie op dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.
Deze uitspraak is op 10 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter