Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1445/TA en 07/1505/TA, 10 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1445/TA en 07/1505/TA

betreft: [klager] datum: 10 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen de uitspraken van 24 mei 2007 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], manager
patiënteneenheid.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. uitvoering van een urinecontrole door een vrouw;
b. de opgelegde beperkingen vanaf 6 juli 2006;
c. de verlenging van de beperkingen vanaf 20 juli 2006.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De casus in de uitspraak van de beroepscommissie waarnaar de beklagcommissie verwijst, is niet direct op onderhavige zaak van
toepassing. De context binnen het gevangeniswezen is wezenlijk anders in vergelijking met een tbs-inrichting. In de inrichting is afgesproken dat de urineafname geschiedt onder toezicht van een verpleegkundige. Dit komt overeen met de aard van de
functie en de positionering van de verpleegkundige. Het laten afnemen door iemand anders (sociotherapeut of beveiliging) is onwenselijk.
In de ochtend van 6 juli 2006 is klager de urinecontrole aangezegd. Toen was er een mannelijke verpleegkundige aanwezig. Klager weigerde echter en de consequentie daarvan is dat hij als positief wordt aangemerkt. Het gevolg hiervan is dat hij in
beperkingen wordt geplaatst voor een periode van veertien dagen. Klager heeft na de aanzegging op 6 juli 2006, nog vier uur de tijd gehad om een nieuwe poging te doen. Echter, hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt. Klager wenste de volgende dag de
urinecontrole te doen, maar hij weigerde alsnog omdat er toen alleen vrouwen aanwezig waren. Klager is met zijn aanbod een dag te laat. Hij zou op deze wijze de urinecontrole kunnen frustreren. Van de acht verpleegkundigen, zijn er drie mannen en vijf
vrouwen. De inrichting meent dat zij aan de inspanningsverplichting heeft voldaan, door de urinecontrole zoveel mogelijk door personen van hetzelfde geslacht te laten verrichten.
Na 14 dagen is klager in de gelegenheid gesteld urine in te leveren. Klager heeft toen urine ingeleverd. De opgelegde beperkingen zijn verlengd tot het moment dat de uitslag bekend was. Daarna zijn de beperkingen opgeheven.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager verbaast zich over het feit dat er privacygevoelige stukken zijn meegezonden, die voor de beoordeling van het beroep niet van belang
zijn. De inrichting heeft besloten de urinecontroles niet meer te koppelen aan de MDB omdat dat volgens de wet niet mogelijk is. Dit betekent dat alle controles tot nu toe niet conform de wet zijn uitgevoerd. Bij de reorganisatie heeft de inrichting
bewust het aantal mannelijke verpleegkundigen teruggebracht. De dagelijkse beslissingen over het afnemen van een urinecontrole liggen bij het personeel. Klager weigert principieel een urinecontrole te ondergaan onder visueel toezicht van een vrouw.
Klager heeft geen enkel probleem als het toezicht wordt uitgeoefend door iemand anders van de inrichting. Dit moet organisatorisch mogelijk zijn. Ook indien men beschouwt dat drie van de acht verpleegkundigen man zijn, moet dit te regelen zijn. Klager
ziet niet in waarom de zorg die men betracht als een vrouw een urinecontrole moet ondergaan, ook niet voor een man geldt. Men moet in z’n algemeenheid ervan uitgaan dat mensen zich schamen voor het visuele toezicht tijdens de urinecontrole. Verder is
de
urinecontrole alleen voor personen bedoeld die daarvoor in aanmerking komen. Klager valt niet onder die categorie. De uitspraak waarnaar de beklagcommissie verwijst heeft wel betrekking op een tbs-inrichting en niet op het gevangeniswezen zoals het
hoofd van de inrichting stelt. Klager heeft de eerste keer geweigerd omdat hij weet dat de afname van de urinecontrole doorgaans door een vrouw gebeurt. Klager heeft in twee jaar vijf urinecontroles ondergaan.

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 24, eerste lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel in verband met de verlening van verlof, een verpleegde
verplichten
urine af te staan ten behoeve van een onderzoek van die urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen. Op grond van het tweede lid, derde volzin van dit artikel in verbinding met artikel 23, derde lid, Bvt geschiedt de urinecontrole op een
besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verpleegde.
De beroepscommissie is van oordeel dat deze bepaling niet gelezen kan worden als zou klager tijdens de urinecontrole een recht toekomen op een toezichthouder van het mannelijke geslacht. Op het hoofd van de inrichting rust enkel een
inspanningsverplichting. Uit de stukken en de gegeven toelichting ter zitting is gebleken dat van de acht verpleegkundigen, drie van het mannelijke geslacht zijn. Daarmee heeft het hoofd van de inrichting in voldoende mate voldaan aan zijn
inspanningsverplichting. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager slechts enkele urinecontroles per jaar ondergaat. De beslissing van de beklagcommissie kan derhalve niet in stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard en
het
beklag alsnog ongegrond.

b.
Vast is komen te staan dat klager op het moment dat een mannelijke verpleegkundige aanwezig was, op 6 juli 2006 heeft geweigerd een urinecontrole te ondergaan. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om binnen vier uur alsnog urine af te
staan, doch wilde de daaropvolgende dag de urinecontrole ondergaan. De beslissing van het hoofd van de inrichting om klager vervolgens beperkingen op te leggen is niet onredelijk of onbillijk. De beslissing van de beklagcommissie kan derhalve niet in
stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het beklag alsnog ongegrond.

c.
Als gevolg van het weigeren van een urinecontrole op 6 juli 2006 zijn klager beperkingen opgelegd. De duur van deze beperkingen was volgens de inrichting veertien dagen. Deze termijn liep af op 20 juli 2006. De inrichting heeft echter het beleid dat de
beperkingen pas worden opgeheven als bij een nieuwe urinecontrole blijkt dat klager niet positief is.
Uit de stukken komt naar voren dat klager op 20 juli 2006 urine heeft afgestaan. De omstandigheid dat op dat moment de uitslag van de urinecontrole niet bekend was, is geen grond de opgelegde beperkingen te verlengen. De grond voor het opleggen van de
beperkingen was immers de weigering van klager mee te werken aan de urinecontrole. Op 20 juli 2006 was daarvan geen sprake meer. Gesteld noch gebleken is dat op andere grond de verdenking bestond dat klager verdovende middelen had gebruikt.
Als de inrichting de mogelijkheid wil hebben om eventueel aansluitend aan de vorige beperkingen klager opnieuw beperkingen op te leggen zal er een nieuwe urinecontrole moeten worden gehouden, en de uitslag daarvan bekend moeten zijn, voor het aflopen
van de termijn van de eerder opgelegde beperkingen. Het beroep is derhalve ongegrond.

Ten overvloede geeft de beroepscommissie het hoofd van de inrichting in overweging op de schriftelijke mededelingen van de opgelegde beperkingen aan te geven op grond van welk artikel van de Bvt de beperkingen zijn opgelegd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel c ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 10 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven