Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19917/GB, 8 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19917/GB

Betreft              [klager]

Datum              8 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een basis penitentiair programma (BPP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 5 februari 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft, toen de oorspronkelijke werkplek voor deelname aan een BPP wegviel (gesloten kringloopwinkels), toch een nieuwe werkkring weten te vinden. Eerdere negatieve adviezen bij de aanvraag voor deelname aan een PP zijn nu positief. In de Penitentiaire Inrichting (PI) heeft klager geen straffen, maatregelen of waarschuwingen opgelegd gekregen. Op basis van de bestreden beslissing lijkt een rol te hebben gespeeld dat klager ‘de laatste periode de aanwijzingen van het personeel minder goed opvolgt’. Volgens klager is er echter niets noemenswaardigs aan de hand geweest. Klager heeft zich niet verzet tegen voorwaarden die eerder door de reclassering zijn geformuleerd en die voorwaarden kunnen dan ook van toepassing worden verklaard bij deelname aan een BPP. Daarvan is kennelijk door de betrokken instellingen geen werk gemaakt. Klager volgt verweerder daarnaast niet in diens constatering dat het te laat is om de bedoelde voorwaarden te laten ingaan bij de start van deelname aan een BPP.

Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst integraal naar de bestreden beslissing van 5 februari 2021, waarin alle aangevoerde beroepsgronden worden besproken. Voorts merkt verweerder op dat het gedrag van betrokkene in de PI op zichzelf staand niet de reden van de afwijzing van het verzoek is.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 28 juli 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal en afpersing. Daarnaast diende hij een gevangenisstraf te ondergaan waarvan de VI was herroepen voor de duur van tien maanden. Klager is op 18 maart 2021 in vrijheid gesteld.

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat het niet verantwoord werd geacht klager voorafgaand aan een strak ingekaderd VI-traject vrijwel zonder noodzakelijk geachte voorwaarden de vrijheden te verlenen die gepaard gaan met deelname aan een BPP.

Uit het reclasseringsrapport van 29 oktober 2020, zoals opgenomen in het selectieadvies van 4 februari 2021, volgt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog, het risico op letselschade als hoog en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. Om deze risico’s te kunnen verlagen is een pakket van verschillende voorwaarden geïndiceerd. Daar komt bij dat klager strafbare feiten heeft gepleegd terwijl hij nog in een proeftijd zat en heeft klager nog niet eerder vrijheden genoten.

De beroepscommissie is van oordeel dat de risico’s niet voldoende kunnen worden beperkt bij deelname aan een BPP nu bij klager sprake is van een strak ingekaderd VI-traject en ook de reclassering ten aanzien van deelname aan een PP van oordeel is dat stevige voorwaarden nodig zijn. De beroepscommissie acht het verlenen van de vrijheden die gepaard gaan met deelname aan een BPP, vrijwel zonder de noodzakelijk geachte voorwaarden, dan ook niet passend.

Gelet op het voorgaande voldeed klager niet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 8 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven