Nummer 21/16924/GB
Betreft [klager]
Datum 9 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 18 december 2020 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Indien de directeur ten behoeve van klager om een IPSO-indicatie via het psychomedisch overleg van de Penitentiaire Inrichting (PI) had gevraagd, dan zou klager rechtstreeks zijn geplaatst in intensief begeleid wonen van Amsta Karaad. De bezwaren tegen tussentijdse huisvesting bij klagers moeder, het ontbreken van een behandelplan en het ontbreken van begeleiding en behandeling zouden dan niet aan de orde zijn.
Daarnaast heeft het er alle schijn van dat alle betrokkenen in de PI positief zouden adviseren over het PP, behoudens het multidisciplinair overleg (MDO). Het MDO laat zich daarin ten onrechte leiden door het advies van het Openbaar Ministerie (OM). Het MDO behoort onafhankelijk, vanuit eigen expertise en overtuiging, te adviseren. Nota bene heeft de vrijhedencommissie van de inrichting positief geadviseerd over de derde verlofaanvraag van klager, zoals volgt uit de ‘informatie inzake vrijhedenbeleid’. Bij de voorbereiding van de bestreden beslissing behoorde verweerder dit terug te koppelen aan de directeur alvorens te beslissen. Dat klemt temeer nu de reclassering en ook de begeleiders in de inrichting heel positief zijn over (de progressie van) klager en zijn aanspraak op maatschappelijke re-integratie.
Redelijkerwijs kan aan klager niet worden tegengeworpen dat de Cognitieve Vaardigheden Plus (COVA+)- of agressiereguleringstraining niet aan hem zijn aangeboden. Het OM neemt met het negatieve advies ten onrechte een voorschot op de Wet straffen en beschermen, door te stellen dat wat aan klager tijdens een PP zou worden aangeboden, eigenlijk in zijn periode van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) behoort plaats te vinden. Ook dit behoorde verweerder aan het OM terug te koppelen alvorens te beslissen.
Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Verweerder verwijst integraal naar de beslissing van 18 december 2020. Gelet op het feit dat verweerder slechts een pro forma beroepschrift heeft ontvangen en geen nadere gronden, wordt verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren.
3. De beoordeling
Klager was sinds 28 juli 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal en afpersing. Daarnaast diende hij een gevangenisstraf te ondergaan waarvan de VI was herroepen voor de duur van tien maanden. Klager is op 18 maart 2021 in vrijheid gesteld.
Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
Voor wat betreft de opmerking van verweerder dat alleen het pro forma beroepschrift is ontvangen en geen nadere gronden, merkt de beroepscommissie op dat de nadere gronden verweerder bij mailbericht van 14 januari 2021 zijn toegestuurd en nogmaals bij mailbericht van 9 april 2021.
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat deelname aan een PP gedurende een herroeping van een eerdere VI niet voor de hand ligt. Klager heeft aangetoond dat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, aldus verweerder. Daarbij komt dat het volgens verweerder ook onlogisch is om klager voorafgaand aan een plaatsing in een begeleid woontraject onder andere voorwaarden al vrijheden te verlenen, alleen omdat klager daar mogelijk qua termijn op grond van de geldende regelgeving voor in aanmerking zou kunnen komen. Het verloop van de VI heeft aangetoond dat er een strikt kader nodig is om het recidiverisico in te perken. Verweerder acht het plan daartoe onvoldoende.
De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van een PP met voorwaarden, teneinde klager te kunnen begeleiden en ondersteunen. Tegelijkertijd schat de reclassering het risico op recidive in als gemiddeld tot hoog, het risico op letselschade als hoog en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. Deze risico’s kunnen worden verlaagd indien de geboden hulp aanslaat en klager deze met beide handen aangrijpt. De beroepscommissie begrijpt uit het advies van de reclassering dat het tevens een risico is dat klager weliswaar is aangemeld voor begeleid wonen en bij een forensisch psychiatrische (poli)kliniek, maar in de tussentijd bij zijn moeder gaat wonen.
Het OM heeft echter negatief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP, nu eerdere veroordelingen en de lange VI-proeftijd klager er niet van hebben weerhouden (opnieuw) te recidiveren. De risico’s worden daarnaast als hoog ingeschat, waarbij deze eventueel ingeperkt zouden kunnen worden door (klinische) behandeling en begeleiding. Er is echter niet gebleken dat klager al gestart is met een COVA+-training. De vrijhedencommissie heeft ook negatief geadviseerd. Blijkens het vrijhedenadvies heeft klager op dat moment nog geen verloven genoten.
Gelet op het negatieve advies van het OM, het feit dat het huidige delict gepleegd is in een proeftijd en het reclasseringsrapport melding maakt van hoge risico’s, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter