Nummer R-20/6276/GA
Betreft [Klager] Datum 5 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 4 maart 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Bekooij, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting en heeft ook in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is, anders dan de psychiater heeft vastgesteld, geen medicijnweigeraar. Hij heeft altijd de voorgeschreven medicatie geslikt en deze niet uitgespuugd. Hij is bereid de medicatie in te nemen, maar hij is het niet eens met de voorgeschreven dosis. Hij heeft altijd een aanzienlijk lagere dosis toegediend gekregen en dat is altijd goed gegaan. Door de verhoging van de dosis heeft hij veel last van bijwerkingen. Hij is duf, lusteloos en ligt de hele dag op bed op zijn cel, omdat hij geen fut heeft. Hij wil dan ook terug naar de oorspronkelijke dosis. Met een dosis van tien milligram wordt zijn ziektebeeld onder controle gehouden, maar is hij minder lusteloos en suf. Klager doet een beroep op artikel 46c, aanhef en onder c, van de Pbw. Hij verzet zich niet tegen de behandeling, maar stelt dat er een minder vergaande optie is. Er is niet voldaan aan het bepaalde van artikel 22, eerste lid, onder 1 van de Pbw (de beroepscommissie begrijpt: onder a Penitentiaire maatregel) nu een minder vergaande beslissing dan een a-dwangbehandeling mogelijk is.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft ter toelichting van de bestreden beslissing verwezen naar de ondertekende mededeling a-dwangbehandeling, het advies van klagers behandelend psychiater (tevens uittreksel van klagers behandelplan) en het advies van een onafhankelijke psychiater. Op basis van deze stukken acht de directeur de onderhavige a-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en doelmatig.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie, gekenmerkt door paranoïdie, betrekkingswanen, formele denkstoornissen en akoestische hallucinaties. De psychotische symptomen zijn in de afgelopen jaren in wisselende mate, maar chronisch aanwezig. Hij heeft zich de afgelopen jaren veelal zorgmijdend opgesteld en was niet therapietrouw ten aanzien van medicamenteuze behandelingen. Klagers psychische toestand in de weken voorafgaand aan de onderhavige a-dwangbehandeling heeft zich gekenmerkt door paranoïdie naar medepatiënten en (mogelijk) personeel op de afdeling, licht versneld denken, een dysfore stemming met soms hevige spanning en agitatie en oordeels- en kritiekstoornissen (het ontbreken van probleem- en ziektebesef en het vertonen van grensoverschrijdend gedrag). Hij heeft twee afzonderlijke medepatiënten aangevallen en verbaal bedreigd. Klager zijn gedurende de huidige detentie herhaaldelijk disciplinaire straffen en ordemaatregelen opgelegd. Medio januari 2020 verbleef hij veelvuldig in de observatiecel vanwege toenemende prikkelbaarheid, waarbij hij ’s nachts geluidsoverlast veroorzaakte, tijdens begeleiding verkapte bedreigingen richting personeel uitte en seksueel grensoverschrijdende uitspraken deed naar zijn behandelaren. Op 2 februari 2020 is hij, ondanks pogingen hem in de groep te laten meedraaien, opnieuw in een observatiecel geplaatst, omdat hij hete koffie over een medepatiënt had gegooid. Vanwege aanhoudend grensoverschrijdend gedrag tijdens een poging hem te laten meedraaien met het groepsprogramma, was een strikt individueel begeleidingsregime noodzakelijk.
De stoornis van de geestesvermogens doet klager het gevaar veroorzaken maatschappelijk te gronde te gaan, zichzelf in ernstige mate te zullen verwaarlozen of agressie van medepatiënten over zichzelf af te roepen. Vanwege zijn achterdocht en agressie naar medepatiënten is het niet mogelijk hem anders dan in een individueel programma te begeleiden en resocialisatie is daardoor niet mogelijk. Hij weigert adequate behandeling van zijn psychose en naarmate een psychose langer voortduurt en onbehandeld blijft, neemt de kans op herstel af. Met zijn dreigende gedrag naar medepatiënten loopt klager bovendien het gevaar dat zij met agressie zullen reageren. Om dit te voorkomen wordt hij individueel begeleid. Ook doet klagers stoornis hem het gevaar veroorzaken een ander van het leven te beroven of ernstig lichamelijk letsel toe te brengen, nu hij herhaaldelijk agressief gedrag richting medepatiënten heeft laten zien en verbaal agressief is richting afdelingspersoneel en behandelaren. Deze agressie komt voort uit paranoïdie.
Klager krijgt sinds eind december 2019 olanzapine in tabletvorm aangeboden. Hij weigerde aanvankelijk met dit middel te starten en weigerde vervolgens de geadviseerde dosisverhoging. Zijn behandelaren hebben veelvuldig geprobeerd klager te behandelen met adequaat gedoseerde medicatie door gesprekken met hem te voeren en hem uitleg over zijn diagnose en de noodzaak van een medicamenteuze behandeling te geven. Vanwege het ontbreken van motivatie van klager en het uitblijven van een verbetering van zijn toestandsbeeld bestonden twijfels aan zijn therapietrouw. Bij een spiegelcontrole zijn de gemeten waarden – ook na het verhogen van de dosering – ver sub-therapeutisch gebleken. In klagers cel zijn handdoeken aangetroffen met vlekken waarvan het vermoeden bestaat dat dit uitgespuugde olanzapinetabletten zijn. Klager weigert de voorgeschreven dosis medicatie in te nemen, omdat hij stelt daarvan bijwerkingen te ervaren. In dat verband is farmacogenetisch onderzoek aangevraagd om een eventueel versneld metabolisme uit te sluiten of aan te tonen. Zonder een adequate medicamenteuze behandeling is er geen uitzicht op herstel. Antipsychotische medicatie is in het algemeen effectief om psychotische symptomen te verminderen en het antipsychoticum olanzapine heeft bij klager in de afgelopen jaren een gunstig effect gehad.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter