Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7971/GA, 20 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7971/GA

               

Betreft [klager]

Datum 20 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het niet voortvarend handelen van de directeur ten aanzien van zijn detentiefasering (PD-2019-000708);

b.  het uitblijven van een beslissing over zijn verzoek tot algemeen verlof

(PD-2020-000222).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 17 juli 2020 beklag a. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. M.F.M. Ortner, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

a. De casemanager en de directeur hebben onvoldoende inspanningen verricht om klager te helpen met zijn detentiefaseringstraject. Klager probeert alles zelf te regelen, maar de directeur dient geen verzoeken bij de Minister voor Rechtsbescherming in. Als gevolg daarvan wordt hem de mogelijkheid ontnomen om een eventuele afwijzende beslissing in rechte aan te vechten.

 

Opvallend is dat door de casemanager wordt gesteld dat er momenteel een aanvraag voor overplaatsing naar een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) loopt. Uit navraag bij de selectiefunctionaris blijkt dat de afgelopen maanden geen enkel verzoek tot plaatsing in een BBI vanuit de inrichting is ontvangen, terwijl klager hiervoor al geruime tijd in aanmerking komt. Klager heeft al in het voorjaar van 2019 verlofadressen aangeleverd, maar de inrichting stelt dat deze adressen niet geschikt zouden zijn, omdat klager zich op deze adressen niet kan inschrijven. Voor plaatsing in een BBI is echter enkel een verlofadres vereist en geen verblijfadres. Daarnaast wordt gesproken over het opmaken van een zogeheten stapelrapport, terwijl in klagers geval geen sprake was van deelname aan een stapeltraject, maar van een aanvraag voor plaatsing in een BBI. Mocht er volgens de directeur wel sprake zijn van een stapeltraject, dan is het opmerkelijk dat de casemanager in september 2019 weigert een verlofaanvraag in te dienen voor de bezichtiging van een woning, omdat een mogelijke aanvraag voor een Penitentiair Programma (PP) pas op zijn vroegst vier maanden later zou zijn. Indien destijds al het voornemen bestond om een stapeltraject aan te vragen, dan was het aannemelijk geweest als klager ondersteund zou zijn bij de aanvraag voor verlof voor de bezichtiging van een woning waar hij zich zou kunnen inschrijven. Klager heeft vanaf het begin aangegeven het woonadres van zijn broer te willen gebruiken voor de plaatsing in een BBI. Aangezien een verlofadres bij plaatsing in een BBI volstaat, kon klager vervolgens op zoek naar een woning waar hij zich zou kunnen inschrijven zodra zijn PP zou aanvangen. Dit werd afgehouden. De casemanager heeft bovendien nagelaten een verzoek tot incidenteel verlof in te dienen.

 

b. De directeur heeft onvoldoende voortvarend gehandeld ten aanzien van klagers verlofaanvraag. De verlofaanvraag is aangehouden, omdat het anders tot een afwijzende beslissing zou leiden. In het verweerschrift van de directeur van 29 maart 2020 is verklaard dat alsnog een beslissing zou worden genomen en dat daarmee klagers belang bij het beklag zou komen te ontvallen. Dit is onjuist. Klager heeft zijn verlofaanvraag al in januari 2020 gedaan. Nu de verlofaanvraag niet in behandeling is genomen, wordt klager de mogelijkheid ontnomen een rechtsmiddel tegen een eventuele afwijzing aan te wenden. Vervolgens zou in april 2020 een beslissing worden genomen. Dit is drie maanden nadat klager zijn verlofaanvraag heeft ingediend. Klager heeft tevens nog steeds geen afschrift van de beslissing mogen ontvangen.

 

Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 16 december 2009 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van vijftien jaar en 75 dagen met aftrek. Daarna heeft hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van in totaal 390 dagen ondergaan. Op 7 januari 2021 is hij in vrijheid gesteld.

 

Beklag a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b.

De beklagcommissie heeft op beklag b. niet beslist. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit onderdeel van het beklag als enige en hoogste instantie afdoen.

 

Uit het klaagschrift volgt dat klager heeft aangegeven een beslissing op zijn verlofaanvraag te willen ontvangen. Zijn casemanager meende echter in zijn belang te handelen door de verlofaanvraag aan te houden. De beroepscommissie overweegt allereerst dat het ten aanzien van een verlofaanvraag niet aan de directeur of casemanager is om te beslissen dat de gedetineerde het verzoek niet kan indienen of dat dit verzoek moet worden aangehouden. Het is goed voorstelbaar dat met de gedetineerde wordt besproken of het verstandig is om een verzoek in te dienen, maar het is aan de gedetineerde om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan hetzij de directeur hetzij de Minister voor Rechtsbescherming om daarop te beslissen. In dat laatste geval stuurt de directeur het verzoek, vergezeld van een advies, door naar de Minister voor Rechtsbescherming.

 

Uit het dossier blijkt dat de directeur de verlofaanvraag aan de Minister voor Rechtsbescherming heeft doorgestuurd (uiterlijk) op of omstreeks 2 april 2020, oftewel eerst na twee à drie maanden nadat klager zijn verlofaanvraag heeft ingediend. De beroepscommissie is dan ook met klager van oordeel dat de directeur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Het beklag zal in zoverre dan ook gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van dit handelen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe voor het door hem ondervonden ongemak. In dit geval acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 15,- passend en geboden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart beklag b. gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.

 

Deze uitspraak is op 20 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven