Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6303/GA, 2 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6303/GA                                   

Betreft [klager]

Datum 2 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen

a.         een disciplinaire straf van 3 dagen opsluiting in een andere ruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van contrabande (hasj) in klagers cel, ingegaan op 9 augustus 2019 en

b.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van 7 dagen, in verband met klagers veiligheid, ingegaan op 9 augustus 2019.

De beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft op 2 maart 2020 de klachten ongegrond verklaard (ZB-2019-000476). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. M.F.M. Ortner, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Zuyder Bos in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager ontkent dat er drugs in zijn cel lagen. Nu niet is gebleken dat onderzoek is gedaan naar de inhoud en/of samenstelling van het bolletje heeft de directie niet in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om aan klager een disciplinaire straf op te leggen.

Ook kon niet in redelijkheid tot de beslissing worden gekomen om aan klager een ordemaatregel op te leggen. Als klagers veiligheid daadwerkelijk in het geding zou zijn, is het onbegrijpelijk dat hij vrij kon bewegen op de afdeling (de beroepscommissie begrijpt: tussen het incident van 3 augustus 2019 en de oplegging van de ordemaatregel op 9 augustus 2019). Volgens de directie zouden er aanwijzingen zijn dat klager werd bedreigd, maar deze werden niet concreet gemaakt. Daarnaast hebben meerdere medegedetineerden verklaard dat er geen problemen met klager waren. Bovendien was de medegedetineerde waarmee klager een conflict had gehad, al overgeplaatst naar een andere afdeling.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen nadere reactie op het beroepschrift gegeven.

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat het naar de aard ervan niet mogelijk is om een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel en een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel tegelijkertijd op te leggen en ten uitvoer te leggen.

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager met ingang van 9 augustus 2019 voor de duur van vier dagen in de “iso” (de beroepscommissie begrijpt: straf- dan wel afzonderingscel) heeft verbleven. Kennelijk heeft klager eerst drie dagen zijn straf ondergaan – zij het dat die dan zou hebben plaatsgevonden in de straf- dan wel afzonderingscel - en is hij daarna nog één dag in afwachting van zijn overplaatsing naar een andere inrichting op grond van de opgelegde ordemaatregel ingesloten geweest. Aan de Minister is een verzoek tot overplaatsing gedaan. Klager is op 13 augustus 2019 tijdelijk op de Extra Zorg Voorziening afdeling geplaatst op advies van de afdeling Zorg.

Ten aanzien van onderdeel a: de disciplinaire straf

Uit het schriftelijk verslag blijkt dat de disciplinaire straf aan klager is opgelegd omdat in zijn cel 0.9 gram van een op hasj lijkende substantie is aangetroffen. De directeur heeft ter zitting van de beklagrechter aangevoerd dat de op drugs lijkende substantie wordt getest na het aanzeggen van een rapport en vóór het opleggen van een disciplinaire straf en dat dit in het geval van klager ook is gebeurd. De beroepscommissie is echter van oordeel dat, nu een dergelijk verslag van testen en wegen van de narcotica ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat de op klagers cel aangetroffen substantie inderdaad drugs bevat. Als gevolg hiervan kan de beroepscommissie niet beoordelen of de directeur in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bestreden disciplinaire straf aan klager op te leggen.

Ten aanzien van onderdeel b: de ordemaatregel

De ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel is opgelegd omdat de directeur verschillende signalen bereikten dat medegedetineerden het gedrag van klager zat waren en dat zij klager iets zouden willen aandoen. De directeur heeft gehandeld in het belang van klagers veiligheid. De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur om klager de ordemaatregel op te leggen in afwachting van zijn overplaatsing niet onredelijk of onbillijk.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van onderdeel a gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Ten aanzien van onderdeel b zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen. Nu de ordemaatregel tot afzondering in redelijkheid aan klager kon worden opgelegd en klager dus als gevolg van de samenloop van straf en maatregel hoe dan ook vanaf 9 augustus 2019 in de afzonderingscel zou hebben gezeten, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de eerste 3 dagen die hij – mede op basis van de disciplinaire straf - in de afzonderingscel heeft verbleven.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is op 2 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven