Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19886/GB, 23 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19886/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 23 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 februari 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd. Opvallend aan het advies van het OM is dat de ernst van de feiten zo veel mogelijk wordt onderstreept, waarbij ook handelingen van medeverdachten – die niet zijn toe te schrijven aan klager – worden opgenoemd en zelfs gewag wordt gemaakt van feitelijk volstrekt onjuiste opmerkingen van medeverdachten. Voorts wordt het klager aangewreven dat hij een negatief sociaal netwerk heeft en betwijfelt het OM het of klager hiermee heeft gebroken. Klager heeft echter, zonder enige problemen, in de Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) verbleven en diverse verloven genoten. Dat het OM stelt dat klager strafbare feiten heeft gepleegd voor financieel gewin, omdat de te bevrijden gedetineerde zich bezig hield met internationale drugshandel, is niet te volgen. Een en ander zegt immers niets over het motief van klager. Financieel gewin speelde voor klager geen rol en dit wordt ook niet weersproken door het dossier. Daarnaast is klager reeds bezig geweest met het vinden van werk. Uit het reclasseringsadvies volgt dat klager via Ex-Made dagbesteding kan krijgen.

Ten aanzien van de genoemde pro-criminele houding van klager en de omstandigheid dat hij geen elektronische controle zou willen, geldt dat beide pertinent onjuist zijn. Uit het reclasseringsadvies volgt enkel dat een voormalig pro-crimineel handelen is ingeschat. Klager heeft daarnaast enkel aangegeven dat hij elektronische controle niet nodig vindt, maar indien daar toch toe wordt besloten, hij zich daaraan zal committeren. In de bestreden beslissing wordt tevens het advies van de inrichting besproken. Hoewel dit advies positief is, staan er enkele onwaarheden in het advies, die wellicht een rol hebben gespeeld in de bestreden beslissing.

Voorts lijkt verweerder het belang bij resocialisatie uit het oog te zijn verloren. Het doet klager afvragen of men liever wil dat hij na zes jaar buiten staat zonder te zijn begonnen met het opbouwen van een verantwoord bestaan. Een en ander komt ook in strijd met de positieve verplichting inzake resocialisatie die op lidstaten rust (zie onder andere Europese Hof voor de Rechten van de Mens 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray vs. Nederland)). Het valt niet vol te houden om klager niet te laten faseren, terwijl alle acht medeverdachten op vrije voeten zijn, puur door de toevalligheid dat klager zich op een later moment heeft gemeld en daardoor de enige was die de aan hem in eerste aanleg opgelegde straf nog niet had uitgezeten.

Tot slot is van belang dat klager drie jonge kinderen heeft, die hun vader niet of nauwelijks hebben gezien. Zowel voor klager als zijn gezin is het van groot belang dat hij zijn rol als vader weer beetje bij beetje kan gaan vervullen.

Standpunt van verweerder

Er is in klagers geval geen sprake van een te verwaarlozen vlucht- en maatschappelijk risico, waardoor zijn verzoek tot deelname aan een stapeltraject is afgewezen. Verweerder verwijst naar (en parafraseert) het advies van het OM van 5 november 2020, het selectieadvies van de inrichting van 10 december 2020 en het reclasseringsadvies van 24 september 2020. Hoewel de reclassering, onder voorbehoud van een nieuw haalbaarheidsonderzoek en dagbesteding, in dezen positief heeft geadviseerd, is verweerder – met het OM – van mening dat klager geen vergaande vorm van vrijheden kan worden verleend, alvorens de risico’s op zorgvuldige wijze zijn ingeschat. Gelet op het feit dat de reclassering het risico op recidive als gemiddeld inschat, de ernst van de delicten, de omstandigheid dat klager eerder is veroordeeld en nu sprake is van een toename in de ernst van de delicten en er onvoldoende zicht is op het psychosociaal functioneren van klager, is er sprake van een onverantwoord maatschappelijk risico. De belangen van de maatschappij dienen in dit geval te prevaleren boven de belangen van klager.

Dat klager thans wil meewerken aan elektronische controle en dat hij in de BBI goed heeft gefunctioneerd, vormen onvoldoende waarborgen om tot een ander oordeel te komen. Daarbij is van belang dat klager tot 23 maart 2020 in een BBI verbleef, maar na het arrest van het gerechtshof, waarbij aan hem een veel hogere straf werd opgelegd, is teruggeplaatst in een gesloten inrichting. Dat volgens klager zijn plaatsing in een ZBBI niet tot maatschappelijke onrust kan leiden, omdat zijn medeverdachten thans niet meer zijn gedetineerd, wordt niet gevolgd. Elke zaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld, waarbij allerlei omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld bij de invrijheidstelling van de medeverdachten.

 

3. De beoordeling

De Wet straffen en beschermen

Met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 is de ZBBI als zodanig verdwenen. In plaats daarvan is de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) gekomen. De beroepscommissie heeft in RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB overwogen dat verweerder ook ná 1 juli 2021 in diens beslissingen op verzoeken tot plaatsing in een ZBBI dient na te gaan of de gedetineerde daarvoor reeds vóór 1 juli 2021 in aanmerking kwam, mits de gedetineerde dit verzoek tijdig (dus in elk geval vóór 1 juli 2021) bij de directeur of bij verweerder heeft gedaan. Als dat het geval is, dienen ook deze gedetineerden – middels een selectiebeslissing voor de ZBBI – in aanmerking te komen voor het overgangsrecht en aldus van rechtswege in een BBA te worden geplaatst.

Klager kwam al vóór 1 juli 2021 in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI, in het kader van een stapeltraject. Klagers verzoek hiertoe is eveneens ruim vóór 1 juli 2021 ingediend. Indien klagers beroep gegrond zou worden verklaard, kan verweerder dus alsnog beslissen om klager in een ZBBI te plaatsen. In dat geval zou klager van rechtswege  in een BBA worden geplaatst. Hoewel de ZBBI thans dus niet meer bestaat, zal de beroepscommissie, gelet op het voorgaande, het beroep toch inhoudelijk beoordelen.

De bestreden beslissing

Klager is sinds 5 september 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek, wegens de voorbereiding van de kaping van een helikopter, het medeplegen van een poging een gevangene te bevrijden en het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 augustus 2022.

 

Op grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;

-    die zijn gepromoveerd.

 

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij een meer dan te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormt.

De beroepscommissie stelt voorop dat het feit waarvoor klager op dit moment is gedetineerd, naar zijn aard en ernst een grote impact heeft gehad op de maatschappij. Daartegenover staan echter diverse omstandigheden die er naar het oordeel van de beroepscommissie toe leiden dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe overweegt zij als volgt.

Uit het selectieadvies volgt dat klagers gedrag onbesproken is en dat hij nimmer een disciplinaire straf of een ordemaatregel, in verband met zijn gedrag, heeft opgelegd gekregen. De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een stapeltraject, zij het onder voorbehoud van een nieuw haalbaarheidsonderzoek en dagbesteding. Uit de stukken volgt dat er op 5 november 2020 een (nieuw) deeladvies Elektronische Controle is uitgebracht, waarin staat dat het onderzoek naar de haalbaarheid heeft opgeleverd dat aan de voorwaarden kan worden voldaan. Daarnaast heeft klager in het kader van de dagbesteding een goedgekeurde werkgever gevonden. Aan het door de reclassering gestelde voorbehoud is aldus, gelet op het voorgaande, voldaan. De reclassering heeft het risico op recidive als gemiddeld ingeschat en kennelijk geen interventies en/of een behandeling bij klager geïndiceerd geacht.

Voorts is van belang dat klager in de periode van 18 april 2019 tot 23 maart 2020 in een BBI heeft verbleven, welk verblijf – waaronder de genoten verloven op het verlofadres dat klager thans in het kader van het stapeltraject weer heeft aangedragen – goed is verlopen. Aan klagers terugplaatsing naar de gevangenis heeft enkel het gewijzigde strafrestant ten grondslag gelegen. Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden wat er in de huidige situatie is veranderd ten opzichte van klagers goed verlopen verblijf in de BBI.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 23 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven