nummer: 07/1008/TA
betreft: [klager] datum: 30 augustus 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 april 2007 ontvangen uitspraak van 19 maart 2007 van de alleensprekende beklagrechter bij FPI De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a) het door de inrichting niet tijdig overmaken van klagers financiële tegoeden na zijn overplaatsing naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna Van Mesdagkliniek),
b) het niet terugbetalen van kosten voor een WA-verzekering, en
c) het niet terugbetalen van reiskosten voor familiebezoek.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de onderdelen a) en c) van het beklag en heeft het beklag op onderdeel b) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Wat betreft onderdeel a) van het beklag geldt dat de inrichting na overplaatsing van klager geen financiële handelingen meer ten aanzien van hem mocht verrichten op basis van artikel 45 Bvt, omdat klager sinds zijn overplaatsing onder de
verantwoordelijkheid van de Van Mesdagkliniek valt. De betreffende huisregel van de inrichting is derhalve in strijd met artikel 1 Bvt. Op grond van dit artikel is duidelijk dat met het hoofd van de inrichting wordt bedoeld het hoofd van de inrichting
waar klager daadwerkelijk verblijft. Klager heeft er begrip voor dat de inrichting niet onmiddellijk zijn totale saldo heeft overgemaakt, maar het gaat te ver om dit saldo gedurende vier weken vast te houden. Klager acht een periode van een week
passend
en praktisch uitvoerbaar. Het niet beschikbaar zijn van geld in de nieuwe kliniek kan immers belemmerend werken. Op zichzelf heeft klager geen schade geleden, maar als er een noodsituatie zou zijn onstaan, zou dat eventueel anders zijn geweest.
Bovendien was zijn overplaatsing al ruim van tevoren bekend, zodat de inrichting zijn financiële situatie daarop had kunnen voorbereiden. Daarnaast was zijn financiële situatie al duidelijk. Zijn schulden waren al jaren geïnventariseerd en alle
tegoeden
waren bijgehouden. Het is niet praktisch als twee inrichtingen het beheer over zijn financiën voeren. De patiënt dient in beginsel zoveel mogelijk zeggenschap te houden over zijn financiën. De inrichting heeft gehandeld in strijd met artikel 2 Bvt, dat
bepaalt dat ter beschikking gestelden (tbs-gestelden) aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die weke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn.
Ten aanzien van onderdeel b) van het beklag is van belang dat klager alleen een WA-verzekering heeft afgesloten omdat de inrichting hem anders geen verlof had verleend en zijn behandeling dan zou zijn gestagneerd. Klager is bekend met jurisprudentie
van
de beroepscommissie, inhoudende dat tbs-gestelden vanuit het oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid kunnen worden verplicht om uit eigen middelen een WA-verzekering af te sluiten zolang de betrokkene voldoende financiële draagkracht heeft. Klager
heeft voldoende financiële draagkracht, maar is het niet eens met die jurisprudentie, omdat het afsluiten van een WA-verzekering geen wettelijke verplichting is en dus ook voor niet-tbs-gestelden niet verplicht is. Klager ziet geen goede gronden waarom
dit voor tbs-gestelden wel het geval zou moeten zijn. Het kan verstandig zijn een dergelijke verzekering af te sluiten, maar het is niet noodzakelijk voor het doel van de vrijheidsbeneming. Door het toch verplicht stellen van een WA-verzekering heeft
de
inrichting gehandeld in strijd met artikel 2 Bvt. Als een kliniek het onverantwoord vindt dat tbs-gestelden zonder WA-verzekering op verlof gaan, zal zij haar verantwoordelijkheid moeten nemen door bijvoorbeeld een collectieve WA-verzekering af te
sluiten. De Van Mesdagkliniek bepaalt zelf de kosten voor de WA-verzekering van patiënten. Alle klinieken dienen eenzelfde beleid te voeren.
Met betrekking tot onderdeel c) vindt klager het niet juist dat hij reiskosten voor familiebezoek uit eigen middelen heeft moeten betalen, omdat de inrichting hem op die manier zelf heeft laten betalen voor een deel van zijn behandeling die van
overheidswege plaatsvindt. Klager was er vóór de uitspraak van de beklagrechter niet van op de hoogte dat hij op basis van artikel 56 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) aanspraak op een reiskostenvergoeding kan maken, anders had hij
zeker een verzoek daartoe ingediend. Klager heeft niet een officieel verzoek om vergoeding bij het hoofd van de inrichting ingediend, maar wel indirect door middel van bemiddeling. Nu de uitkomst van de bemiddeling was dat de inrichting niet bereid was
de reiskosten te vergoeden, is sprake van een klachtwaardige situatie en had klager in zijn klacht moeten worden ontvangen. Hij heeft immers aan de commissie van toezicht gevraagd of hij zijn reiskosten vergoed kon krijgen voordat hij beklag heeft
ingediend. Klager heeft niet eerder beklag ingediend omdat hij niet wist dat dit nut zou hebben. Daarnaast zou daarvan een erg negatieve invloed op de behandelrelatie met de sociotherapie zijn uitgegaan.
Artikel 56 Rvt stelt vergoeding van reiskosten afhankelijk van een noodzaak daartoe. Wat betreft klager bestaat geen financiële noodzaak tot vergoeding van de reiskosten, maar klager heeft ervaren dat de Van Mesdagkliniek reiskosten vergoedt zonder
naar
de noodzaak daartoe te kijken. Zolang deze kliniek dat doet, zijn andere klinieken ook daartoe gehouden, omdat anders sprake is van een ongerechtvaardigde, ongelijke behandeling. Plaatsing in klinieken geschiedt immers a-select zonder dat tbs-gestelden
daarop invloed kunnen uitoefenen. Justitie, en daarmee de inrichting, is verantwoordelijk voor eventuele reiskosten. In de inrichting is het verplicht om geld te reserveren voor reiskosten uit het zakgeld van tbs-gestelden. Klager vermoedt dat in de
vaststelling van de hoogte van het zakgeld niet gebudgetteerd is dat een flink bedrag daarvan moet worden besteed aan reiskosten. Klager wil de raad verzoeken om bij justitie of andere organisaties navraag te doen over de doelstellingen en budgettering
van het zakgeld voor tbs-gestelden. Klager heeft zijn reiskosten van in totaal zo’n € 1000,= tijdens zijn verblijf in de inrichting kunnen voldoen, maar hij weet zeker dat hij minder te besteden heeft gehad dan de gemiddelde Nederlander.
Klager wenst zijn beroep ter zitting verder toe te lichten.
Het hoofd van de inrichting heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep gehandhaafd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende voorgelicht om het beroep te kunnen beoordelen. Om die reden wijst zij het verzoek van klager om behandeling van het beroep ter zitting af.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie op de onderdelen a) en c) van het beklag niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Daarbij is het volgende
in aanmerking genomen.
Ten aanzien van onderdeel a) van het beklag:
In hoofdstuk 7 van de “Financiële regelingen patiënten De Rooyse Wissel” (versie 30 maart 2006) wordt bepaald dat bij vertrek uit de inrichting naar een vervolgvoorziening de interne lopende rekening van een patiënt wordt afgesloten en dat het bedrag
daarop gedurende vier weken binnen de inrichting wordt gereserveerd voor inventarisatie van eventuele verrekening en de verrekening zelf.
Deze bepaling is niet in strijd met enige bepaling van de Bvt dan wel andere wetgeving te achten. In de Bvt noch in andere wetgeving is immers voorzien in bepalingen met betrekking tot de financiële afwikkeling in geval van overplaatsing van een
tbs-gestelde van de ene naar de andere inrichting.
Het beroep zal derhalve op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel c) van het beklag:
Krachtens artikel 56 Bvt staat beklag open tegen daarin opgesomde beslissingen die door of namens het hoofd van de inrichting zijn genomen.
Klager is op 5 oktober 2006 overgeplaatst naar de Van Mesdagkliniek en heeft eerst in daarna ingediende klaagschriften aangegeven dat naar zijn mening de door hem gemaakte reiskosten aan hem zouden moeten worden terugbetaald. Uit de stukken is niet
gebleken van een bij het hoofd van de inrichting ingediend verzoek om vergoeding in de reiskosten voor familiebezoek, waarop afwijzend zou zijn beslist. Daaraan kan niet afdoen dat hij naar zijn zeggen niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een
dergelijk verzoek in te dienen, noch dat hij eerst om bemiddeling heeft verzocht en niet direct beklag heeft ingediend om de door hem genoemde redenen.
Het beroep zal derhalve ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b) van het beklag wordt het volgende overwogen.
Uit de stukken is niet gebleken dat klager tijdens zijn verblijf in de inrichting het hoofd van de inrichting heeft verzocht de door klager betaalde premie terug te betalen en dat daarop afwijzend zou zijn beslist. Ook hier geldt dat klager pas na zijn
vertrek uit de inrichting klaagschriften heeft ingediend betreffende het feit dat de inrichting hem in het kader van verlofverlening heeft verplicht een WA-verzekering te sluiten en de premie te betalen, alsmede dat hij meent dat de door hem betaalde
premie door de inrichting aan hem zou moeten worden terugbetaald. Klager had derhalve in dit onderdeel van zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op de onderdelen a) en c) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter op onderdeel b) van het beklag en verklaart klager daarin alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 augustus 2007
secretaris voorzitter