Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21482/GB, 20 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21482/GB

Betreft [klager]

Datum 20 september 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 20 mei 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De beoordeling

Klager is op 30 juni 2021 in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard geplaatst (en hij verblijft inmiddels in de BBA van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn). Dat was kennelijk wat klager beoogde en bovendien is plaatsing in een ZBBI sinds 1 juli 2021 niet meer mogelijk. Klager heeft in beginsel dan ook geen belang meer bij het beroep, zodat hij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager is sinds 10 januari 2020 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht in verband met een door het gerechtshof opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 30 december 2021.

Op grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden konden in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;

-    die zijn gepromoveerd.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij vóór 1 juli 2021 niet in aanmerking kwam voor plaatsing in een ZBBI (gelet op zijn strafduur en strafrestant) en de ZBBI sindsdien als zodanig niet meer bestaat. Klager heeft deze berekening niet betwist. Klager zou voorts pas in aanmerking zijn gekomen voor het overgangsrecht (dat wil zeggen: van rechtswege vanuit een ZBBI in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) worden geplaatst), als hij al vóór 1 juli 2021 in de ZBBI verbleef of had kunnen verblijven (vergelijk RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB). De afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI is dan ook juist. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 20 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven