Nummer 21/19611/GB
Betreft [Klager]
Datum 20 september 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 18 januari 2021 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. F. de Vries, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Anders dan in het reclasseringsadvies wordt vermeld, namelijk dat het door klager voorgestelde verlofadres in de nabijheid van het woonadres van het slachtoffer is gelegen en dat er maatschappelijke onrust zou ontstaan, geldt dat het adres van het slachtoffer op twaalf kilometer afstand is gelegen van het voorgestelde verlofadres in Heerlen en dat de gebeurtenissen inmiddels van 2017 dateren. Klagers strafzaak heeft inderdaad media-aandacht gekregen, maar dat valt eerder onder de noemer van faits divers en verdwijnt al vrij snel uit het geheugen van de inwoners van de regio Parkstad. Aangezien detentiefasering een belangrijk onderdeel is van de voorbereiding van een gedetineerde op de terugkeer in de maatschappij, dient de keuze voor een verlofadres ook met die filosofie te worden benaderd. Klagers voorgestelde verlofadres voldoet hieraan, nu dit is gelegen in het gebied waar klager gedurende vele jaren heeft gewoond en gewerkt en er een sociaal vangnet heeft. Daarnaast ligt het verlofadres in het gebied waarnaar hij uiteindelijk weer zal terugkeren. Klager heeft tevens te kennen gegeven bereid te zijn om onder voorwaardelijk elektronisch toezicht te worden geplaatst, waardoor de geringe kans op een ontmoeting met het slachtoffer nog kleiner wordt. Ook is hij bereid zijn bewegingsruimte tijdens de verloven tot het extreme te beperken.
Klager kwam per 22 december 2020 in aanmerking voor deelname aan het stapeltraject, waar tot op heden geen uitvoering aan is gegeven, terwijl klager zijn volledige medewerking verleent. De casemanager heeft hiervoor als reden gegeven dat het voorgestelde verlofadres niet is geaccepteerd. Dit is echter veroorzaakt door het feit dat er geen continuïteit is in de behandeling van klagers detentiefaseringsdossier. In een korte periode heeft klager met drie verschillende casemanagers moeten samenwerken, hetgeen nefast is voor een efficiënte behandeling van zijn dossier. Voorts ontkent klager dat hij zijn alternatieve verlofadres in Hoofddorp in december 2020 zou hebben ingetrokken. Hoewel dit niet klagers voorkeur betreft, blijft het wel een acceptabele optie. Klager verzoekt derhalve een geschreven en door klager ondertekend document te ontvangen, waarin het afstand nemen van dat adres is verwerkt. Een dergelijke belangrijke verklaring is niet in klagers bezit. Gelet op het voorgaande heeft klager vertraging opgelopen in zijn detentiefasering.
Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. In een e-mail d.d. 15 juni 2021 is namens klager verzocht het beroep ter zitting te behandelen.
Standpunt van verweerder
Klager beschikt niet over een aanvaardbaar verlofadres, waardoor zijn verzoek tot deelname aan een stapeltraject is afgewezen. In 2017 is er uitgebreide media-aandacht geweest rondom klagers strafzaak. Het is dan ook meer dan waarschijnlijk dat er maatschappelijke onrust gaat ontstaan indien klager terugkeert in de regio Parkstad. Daarnaast is het voor het slachtoffer moeilijk te vatten dat klager op een relatief geringe afstand van haar wil terugkeren. Dat heeft dan ook een grote emotionele impact op het slachtoffer en haar familie en vrienden. De burgemeester en de betrokken professionals op het gebied van de openbare orde en veiligheid vinden het ondergaan van een detentiefaseringstraject door klager in de gemeente Heerlen of in de regio Parkstad niet raadzaam. Zij adviseren dan ook dringend klager elders op geruime afstand van het slachtoffer te laten faseren.
Ten aanzien van klagers stelling dat hij het alternatieve verlofadres niet heeft ingetrokken, geldt dat verweerder uitgaat van de deskundigheid van de reclassering. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan het gegeven advies. Daarnaast blijft staan dat thans geen onderzoek is gedaan naar het alternatieve verlofadres in Hoofddorp, zodat de bestreden beslissing zich enkel richt op het voorgestelde verlofadres in Heerlen. Inzake klagers standpunt dat zijn detentiefasering onnodige vertraging heeft opgelopen door het niet voortvarend handelen van de inrichting c.q. de casemanager(s), merkt verweerder op dat het op klagers weg had gelegen om hiertegen beklag in te stellen bij de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Wet straffen en beschermen
Met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 is de ZBBI als zodanig verdwenen. In plaats daarvan is de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) gekomen. De beroepscommissie heeft in RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB overwogen dat verweerder ook ná 1 juli 2021 in diens beslissingen op verzoeken tot plaatsing in een ZBBI dient na te gaan of de gedetineerde daarvoor reeds vóór 1 juli 2021 in aanmerking kwam, mits de gedetineerde dit verzoek tijdig (dus in elk geval vóór 1 juli 2021) bij de directeur of bij verweerder heeft gedaan. Als dat het geval is, dienen ook deze gedetineerden – middels een selectiebeslissing voor de ZBBI – in aanmerking te komen voor het overgangsrecht en aldus van rechtswege in een BBA te worden geplaatst.
Klager kwam al vóór 1 juli 2021 in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI, in het kader van een stapeltraject. Klagers verzoek hiertoe is eveneens ruim vóór 1 juli 2021 ingediend. Indien klagers beroep gegrond zou worden verklaard, kan verweerder dus alsnog beslissen om klager in een ZBBI te plaatsen. In dat geval zou klager van rechtswege in een BBA worden geplaatst. Hoewel de ZBBI thans dus niet meer bestaat, zal de beroepscommissie, gelet op het voorgaande, het beroep toch inhoudelijk beoordelen.
De bestreden beslissing
Klager is sinds 20 februari 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek, wegens seksueel misbruik van een elfjarige. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 juni 2022.
Op grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:
- die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
- aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
- die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
- die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;
- die zijn gepromoveerd.
Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.
Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt.
De beroepscommissie stelt voorop dat zij de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk acht op grond van het door klager aangedragen verlofadres in Heerlen. Uit de stukken blijkt evenwel dat klager mogelijk over een alternatief verlofadres in Hoofddorp zou beschikken. Hoewel de reclassering in haar advies heeft vermeld dat klager dit nieuwe verlofadres zou hebben ingetrokken en de vrijhedencommissie heeft aangegeven dat klager niet meewerkt aan het aanleveren van een nieuw verlofadres, stelt klager in beroep dit alternatieve verlofadres nimmer te hebben ingetrokken en dit nog steeds als acceptabele optie te zien. Bij de huidige stand van zaken gaat de beroepscommissie uit van een kennelijk misverstand rondom het alternatief aangedragen verlofadres. Gelet hierop acht de beroepscommissie het van belang dat er onderzoek wordt verricht naar het alternatieve verlofadres in Hoofddorp, daar dit – gelet op de afstand tussen Hoofddorp en de regio Parkstad – bij een eventuele goedkeuring de bestaande de zorgen voor het slachtoffer en de maatschappelijke onrust weg zouden kunnen nemen. Dat geldt temeer nu niet is gebleken van andere omstandigheden die zich zouden verzetten tegen klagers deelname aan een stapeltraject.
Voor zover klager zich heeft beklaagd over het niet voortvarend handelen van de inrichting c.q. de casemanager, merkt de beroepscommissie ten overvloede op dat het op klagers weg had gelegen om hiertegen beklag in te stellen bij de beklagcommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 29 juni 2020, R-19/5335/GA).
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 20 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter