Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1983/GV, 5 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1983/GV

betreft: [klager] datum: 5 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 juli 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. C.P. van Dijk om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager ontkent met klem dat hij geweigerd zou hebben mee te werken aan gedragsinterventies
geadviseerd door TR. Uit het TR-advies van juni 2006 blijkt dat TR geen concrete gedragsinterventies heeft geadviseerd doch uitsluitend detentiefasering. Uit het schrijven van de unit-directeur van De Geerhorst van 26 juli 2007 blijkt ondubbelzinnig
dat
de informatie dat klager niet mee zou willen werken aan gedragsinterventies van TR in elk geval niet door de inrichting is verstrekt. Ook uit het schrijven van de casemanager TR kan niet afgeleid worden dat het voorstel gedaan is om hem uit het
TR-traject te halen.
De trouwplannen met zijn vriendin zijn inmiddels van de baan. De relatie bestaat nog wel. Uit de TR-rapportage van juni 2006 volgde geen vluchtgevaar. De toen nog bestaande trouwplannen stonden op dat moment het voorgestelde penitentiaire programma
niet
in de weg. Hieruit kan worden afgeleid dat volgens TR het feit dat klagers vriendin in het buitenland woont geen vluchtgevaar met zich meebrengt. Ook klager is van mening dat een vriendin en een bedrijf in het buitenland geen vluchtgevaar opleveren en
geen verlof in de weg staan. Verwezen wordt naar 06/1793/GV van 21 augustus 2006. Op basis van de adviezen valt bovendien in het geheel niet aan te nemen dat er sprake is van gedragsverandering bij klager op basis waarvan vluchtgevaar nu wel
aannemelijk
zou zijn. Daarnaast is het klager niet duidelijk waarop gebaseerd wordt dat hij in de inrichting de indruk zou wekken niet terug te komen van verlof. Klager betwist dat hij deze indruk wekt. Hij vraagt zich af of elke gedetineerde met contacten in het
buitenland als vluchtgevaarlijk wordt aangemerkt. De selectiefunctionaris dient voldoende te motiveren waarom dit bij klager wel leidt tot concreet vluchtgevaar. Klager acht het vluchtgevaar onvoldoende gemotiveerd en in strijd met het
gelijkheidsbeginsel.
Voorts is klager van mening dat de veroordeling (tot betaling van schadevergoeding) die nog niet onherroepelijk is niet in de weg kan staan aan de toekenning van verlof. Klager heeft tegen het arrest van het hof van 21 mei 2007 beroep in cassatie
ingesteld. De kans, dat op dit beroep in cassatie voorafgaand aan zijn v.i.-datum is beslist, is minimaal. De kans dat de betreffende vordering benadeelde partij voorafgaand aan de v.i.-datum onherroepelijk is, is derhalve verwaarloosbaar. Onttrekking
aan detentie gedurende verlof teneinde onder de schuld uit te komen is onder deze omstandigheden dan ook in het geheel niet aannemelijk. Het bestaan van een nog niet onherroepelijke vordering benadeelde partij brengt geen vluchtgevaar met zich mee,
gelet op de snel naderende v.i.-datum die in december 2007 ligt. Voorts heeft klager zich gedurende eerdere detenties nimmer aan detentie onttrokken en staat ook op zijn registratiekaart niet vermeld dat er sprake zou zijn van vluchtgevaar.
De selectiefunctionaris verwijst naar het nieuwe advies van het openbaar ministerie. Klager vraagt zich af in hoeverre het de taak van de selectiefunctionaris is om adviserende partijen te bewegen om hun advies te herzien. De adviezen laten afstemmen
op
de door de selectiefunctionaris te nemen beslissing doorkruist de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en de bedoeling van de wetgever. Door de selectiefunctionaris is in het schrijven van 18 juli 2007 gesteld dat zij verzoekt het advies te
herzien nu de directeur van de inrichting met klem negatief adviseert terzake van verlofverlening. Klager is echter geen advies bekend waarin met klem wordt geadviseerd om het verzoek af te wijzen. Telefonisch overleg met het b.s.d. leerde dat er bij
de
medewerkers van de inrichting, die betrokken waren bij het opstellen van het betreffende advies, onenigheid bestond ten aanzien van de vraag of klager zou terugkeren van het verlof. Daarbij was een kleine meerderheid van mening dat aan klager geen
algemeen verlof zou moeten worden verleend. Dit zou ook als zodanig zijn kenbaar gemaakt aan de selectiefunctionaris. Klager is van mening dat een kleine meerderheid niet valt aan te merken als een advies waarin met klem wordt geadviseerd om het
verzoek
af te wijzen. Klager is van mening dat de selectiefunctionaris de advocaat-generaal in de brief van 18 juli 2007 niet volledig heeft ingelicht. De advocaat-generaal schrijft vervolgens in het nieuwe advies van 23 juli 2007 dat het openbaar ministerie
negatief adviseert ten aanzien van het verlof nu klager voortvluchtig zou zijn geweest. Klager ontkent met klem voortvluchtig te zijn geweest of zich ooit aan detentie te hebben ontrokken. Wel is het openbaar ministerie enige tijd naar klager op zoek
geweest. Doch dit was voorafgaand aan zijn aanhouding en voordat klager wist dat hij werd gezocht. Door de advocaat-generaal is voorts aangegeven dat klager niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad als het verlof wordt afgewezen omdat zijn
v.i.-datum reeds eind oktober is. Aansluitend zal echter nog een korte vrijheidsstraf ten uitvoer worden gelegd waardoor de werkelijke v.i.-datum pas in december zal zijn. Er is wel degelijk sprake van een onevenredige schending van zijn belangen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de gegrondverklaring van klagers eerdere beroep heeft de selectiefunctionaris contact opgenomen met het openbaar ministerie en de omstandigheden uitgelegd waar klager momenteel in verkeert. Het openbaar ministerie heeft aan de hand
van deze informatie wederom een negatief advies gegeven. De omstandigheden houden in dat de directeur van de inrichting met klem een negatief advies heeft afgegeven gezien het risico van vluchtgevaar. Klagers vriendin woont in Marokko en klager heeft
zijn bedrijf in Marokko. In Nederland heeft hij een dusdanig hoge schuld dat er een reële kans bestaat dat klager bij het verlenen van vrijheden zich naar het buitenland gaat begeven. Daarbij is klager TR-kandidaat. Hij is echter niet voornemens om aan
de gedragsinterventies mee te werken, gezien het feit dat hij van mening is dat dit niet nodig is. Voorgesteld is om klager uit TR te halen. Daarbij is er een uitspraak van de beroepscommissie van 4 juli 2007 (de beroepscommissie leest hiervoor in de
plaats 3 juli 2007) waarin op een verzoek van klager om hem te plaatsen in een inrichting met meer vrijheden een ongegrondverklaring is gevolgd. Nu het openbaar ministerie zijn standpunt heeft veranderd en wederom negatief adviseert gezien bovenstaande
informatie is de beslissing niet onredelijk of onbillijk. In alle redelijk wordt aangenomen dat er wel degelijk een risico voor vluchtgevaar is.

Op klagers verlofaanvraag is de volgende correspondentie gevolgd.
Het faxbericht van 18 juli 2007 van de selectiefunctionaris aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Bosch houdt het volgende in: “mr. De G. heeft op 21 mei 2007 een positief advies gegeven omtrent een verzoek van klager. Ik wil u vragen na
de volgende informatie te hebben gelezen of het mogelijk is deze in een negatief advies om te buigen. Klager heeft een schuld van € 183.000,= en zijn vrouw is woonachtig in Marokko en hij heeft een bedrijf in Marokko. De directeur van de inrichting
heeft een ernstig vermoeden dat klager tijdens het verlof vertrekt naar Marokko en heeft dan ook met klem een negatief advies afgegeven. Naar aanleiding van deze informatie verzoek ik u om de positieve beslissing te herzien.”.
Bij faxbericht van 23 juli 2007 van de advocaat-generaal bij het ressortsparket te
‘s-Hertogenbosch is alsnog bezwaar gemaakt tegen verlofverlening.
In een ongedateerd schrijven van de casemanager TR is vermeld dat klager TR-kandidaat is en alleen interventies heeft voor arbeidstoeleiding en detentiefasering. De fasering is afhankelijk van de mogelijkheid voor een betalingsregeling in verband met
een schuld van € 183.000,=. Klager stelt dat hij hiervoor geen betalingsregeling kan treffen omdat hij in cassatie is. Het is de vraag of klager terugkomt van verlof indien hij dit zou krijgen.
Bij de stukken is geen nieuw advies van de directeur van de inrichting aangetroffen.

3. De beoordeling
Klager is preventief gehecht in afwachting van behandeling van zijn strafzaak door de Hoge Raad.

De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 3 juli 2007 (07/1263/GV) klagers beroep tegen de afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag gegrond verklaard in verband met een advies van het openbaar ministerie van 10 mei 2007. Het negatieve advies van de
inrichting en de gestelde voortvluchtigheid, die door klager werden betwist, waren niet met feiten onderbouwd. Aan de Minister is vervolgens opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Vervolgens heeft de selectiefunctionaris aan de advocaat-generaal gevraagd om het advies in een negatief advies om te buigen. Aan dit verzoek heeft het openbaar ministerie voldaan.

De beroepscommissie constateert dat het openbaar ministerie inmiddels drie standpunten heeft ingenomen, terwijl de feiten en omstandigheden niet ten nadele van verzoeker zijn gewijzigd. In zijn advies van 27 december 2006, dat in de beslissing van de
beroepscommissie van 3 juli is vermeld, adviseert de advocaat-generaal te ’s-Hertogen-bosch negatief. Op 10 mei 2007 geeft de advocaat-generaal aan geen bezwaar te hebben tegen verlof, indien eindarrest zou zijn gewezen op 21 mei 2007. Het laatste,
door
de selectiefunctionaris uitgelokte advies, is wederom negatief op grond van dezelfde feiten en omstandigheden en zonder uitleg voor de verandering van de strekking. De beroepscommissie is van oordeel dat deze wisselende opstelling van het openbaar
ministerie niet ten nadele van klager mag werken. Zij constateert bovendien dat de fictieve v.i.-datum na het arrest van 21 mei 2007 verschoven is van 11 juli 2008 naar 21 december 2007.
De beroepscommissie merkt voorts nog op dat door de selectiefunctionaris is aangevoerd dat de directeur van de inrichting met klem een negatief advies heeft afgegeven. Een nader advies van de inrichting is echter niet bij de stukken aangetroffen.
Klagers raadsvrouw heeft vervolgens geïnformeerd bij het b.s.d. en haar is meegedeeld dat dit niet juist is. Het door de raadsvrouw gestelde is vervolgens door de selectiefunctionaris niet betwist.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken is de beroepscommissie van oordeel dat de advisering van het openbaar ministerie in verschillende fases over de verlofaanvraag zo ongemotiveerd uiteenlopend is geweest dat de gronden voor weigering van het
verlof door de selectiefunctionaris hiermee onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep opnieuw gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van het verlofadres van klager te verrichten. Als aan deze voorwaarde voor verlof is
voldaan, dan draagt zij de Minister op verlof te verlenen.
Indien het verlof alsnog wordt verleend dan bepaalt de beroepscommissie de tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven