Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2046/GV, 27 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2046/GV

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. D.J. Olie namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juli 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting voor zover dit verzoek betrekking heeft op strafonderbreking cq incidenteel verlof voor het bijwonen van de crematieplechtigheid van klagers moeder (impliciet) afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is toegestaan om onder strikte voorwaarden en begeleiding van DV&O een bezoek te
brengen aan zijn overleden moeder. Dit bezoek heeft vijftien minuten geduurd en klager is als een beest behandeld dat nooit meer vrijkomt. Klagers detentie duurt nog maar zes maanden. De DV&O-medewerkers zijn respectloos geweest. Zij hebben hem geen
moment privacy gegund. Klager is geen moment alleen geweest met zijn moeder en was al die tijd geboeid. Impliciet is het verzoek om de crematieplechtigheid bij te wonen op 31 juli 2007 in Middelburg afgewezen. Er is geen dwingende reden geweest om hem
het bijwonen van de crematieplechtigheid te ontzeggen. Er is in strijd met artikel 8 EVRM gehandeld. Klager heeft geen strafonderbreking gekregen om te rouwen met zijn broers. Klager kan nooit met zijn broers de herinneringen van de crematie van zijn
moeder delen of daaraan terugdenken en zal dit alles nooit goed kunnen verwerken. Klager zal zijn moeder nooit meer kunnen zien, horen of vasthouden. Hij is onmenselijk behandeld en psychisch mishandeld. Zijn moeder, zijn rechten en een goed rouwproces
zijn hem ontnomen. Er is geen rekening gehouden met de manier waarop zijn moeder is gestorven en de psychische schade die hij hierdoor langzaam oploopt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris is door het b.s.d. van de p.i. Vught gemeld dat klagers vader klagers moeder vermoord zou hebben. Ten aanzien van klager was recent besloten dat het verblijf in het BGG-regime in verband met zijn gedrag verlengd zou worden.
Gelet
op het advies van de inrichting is besloten om klager onder begeleiding afscheid te laten nemen van zijn moeder. Niet besloten is, gelet op de persoonlijkheid van klager, om klager strafonderbreking te verlenen. Hij is ingesloten voor een delict
waarbij
geweld is gebruikt en ook tijdens zijn detentie heeft hij zich regelmatig gewelddadig gedragen. Dit gedrag was ook de aanleiding om zijn verblijf in een BGG-regime te verlengen. De officier van justitie adviseerde om klager onder strenge begeleiding
afscheid te laten nemen van zijn moeder en hem niet bij de begrafenis aanwezig te laten zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft geadviseerd om klager onder begeleiding van DV&O afscheid te laten nemen van zijn overleden moeder.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg heeft aangegeven alleen akkoord te gaan met verlof voor bepaalde tijd om onder strenge begeleiding afscheid te nemen van klagers moeder en geadviseerd om geen toestemming te verlenen
tot het bijwonen van de begrafenis.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van dertig maanden en negen maanden met aftrek, wegens diefstal, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en vernieling. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van
dertien dagen en vier dagen subsidiaire hechtenis op grond van de Wet Terwee te ondergaan.Voorts is klager een jeugddetentie van zes maanden opgelegd. Op klagers registratiekaart wordt thans als einddatum detentie 11 februari 2008 vermeld.

Het beroep richt zich tegen de (impliciete) afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking en om incidenteel verlof teneinde de crematieplechtigheid bij te wonen.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 juncto artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend, wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan
worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking kan worden verleend voor de gevallen als bedoeld in artikel 23 en 24 van de Regeling.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het bezoek kan bestaan in het bijwonen
van
de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Ingevolge het derde lid is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Klager is enkel toegestaan om onder bewaking van DV&O afscheid te nemen van zijn
moeder in het rouwcentrum.
De beroepscommissie is van oordeel dat de voorwaarde van bewaking bij het verlenen van incidenteel verlof aan klager, gelet op hetgeen is vermeld omtrent zijn gedrag tijdens detentie en welk gedrag ook de reden is voor verlenging van zijn verblijf in
het BGG-regime en de adviezen van de directeur van de inrichting en de officier van justitie, niet onredelijk of onbillijk is. Het bijwonen van de crematieplechtigheid was voor klager derhalve uitgesloten.
Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat het noodzakelijk zou zijn om aan klager, naast het verleende incidentele verlof onder bewaking, strafonderbreking te verlenen. De (impliciete) afwijzing door de Minister van klagers
verzoek om incidenteel verlof om de crematie bij te wonen en de (impliciete) afwijzing van het verzoek om strafonderbreking zijn niet in strijd met de toepasselijke regelingen en kunnen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven