Nummer R-20/8455/GB
Betreft [Klager]
Datum 9 september 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) en een verzoek tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gedaan.
Klagers raadsman, mr. P.S.A. Bovens, heeft op 4 november 2020 namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om op deze verzoeken te beslissen.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Een gedetineerde heeft op grond van artikel 18, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht om een verzoek tot (over)plaatsing in te dienen bij verweerder. Op grond van artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Pbw stelt verweerder de indiener van een met redenen omkleed verzoekschrift strekkende tot – voor zover hier van belang – plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling, binnen zes weken op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing.
Klager stelt in september 2019 een verzoek tot plaatsing in een BBI en in februari 2020 een verzoek tot plaatsing in een ZBBI te hebben ingediend. Verweerder heeft daarop te kennen gegeven deze verzoeken niet te hebben ontvangen. Wel is er bij verweerder op 1 april 2021 een verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een ZBBI gevolgd door deelname aan een penitentiair programma) binnengekomen. Op dat verzoek is het beroep echter niet gericht, dus zal de beroepscommissie dit verder buiten beschouwing laten.
Uit de bij het beroepschrift overgelegde stukken maakt de beroepscommissie op dat klager zijn verzoeken kennelijk heeft gericht tot de inrichting. Volgens klager heeft hij over de procedure met betrekking tot deze verzoeken binnen de inrichting een klaagschrift ingediend, maar dit vervolgens weer ingetrokken. In de stukken bij het beroepschrift bevinden zich geen verzoeken van klager die aan verweerder zijn gericht. Bij gebrek aan deze verzoeken kan niet worden geoordeeld dat verweerder (fictief) heeft geweigerd om daarop te beslissen. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter