Nummer R-20/7413/GA
Betreft [klager]
Datum 25 november 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, vanwege een vechtpartij met een medegedetineerde, ingaande op 24 januari 2020 en tegen de verlenging van die ordemaatregel voor de duur van zeven dagen afzondering in eigen cel of verblijfsruimte, ingaande op 31 januari 2020.
De beklagrechter bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 12 juni 2020 de klachten ongegrond verklaard (Eh 2019/000022 en 38). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. K.E. Wielenga, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Esserheem, gehoord op de digitale zitting van 4 augustus 2021. De raadsman van klager heeft op voorhand meegedeeld dat hij verhinderd is om ter zitting aanwezig te zijn.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het opleggen van de ordemaatregel en de verlenging hiervan is onredelijk en onbillijk. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt duidelijk dat klager juist slachtoffer is geweest van de mishandeling. Er zijn verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er onrust op de afdeling zou zijn of dat de veiligheid van andere gedetineerden of de veiligheid van klager in het geding zou zijn geweest en klager betwist dat ook. Voorts zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verklaringen van klager en de medegedetineerde tegenstrijdig zouden zijn. Sterker nog, uit de wel overgelegde stukken, met name de verklaring van de medegedetineerde, volgt dat klager niet de initiator was maar juist een lesje geleerd moest worden. De directeur heeft toegegeven dat ook de medegedetineerde met wie het incident plaatsvond een ordemaatregel opgelegd heeft gekregen. Klager is ermee bekend dat binnen de opgelegde maatregel van zeven dagen de medegedetineerde is overgeplaatst.
Ter zitting heeft klager nader toegelicht dat hij is aangevallen door twee medegedetineerden en dat een andere medegedetineerde tussenbeide is gekomen. Klager heeft zich verdedigd en de aanval gecontroleerd gestopt. Klager had daarna plekken in zijn gezicht. Eén van de aanstichters is overgeplaatst en de andere medegedetineerde mocht blijven en heeft geen straf gekregen. Klager stelt dat uit de stukken blijkt dat hem een lesje geleerd moest worden en dat daaruit kan worden afgeleid dat hij is aangevallen. Het zit klager dwars dat hij daarentegen een ordemaatregel in een afzonderingscel heeft gekregen, terwijl dat op eigen cel had gekund. Die maatregel is verlengd, terwijl er geen signalen waren dat de noodzaak daartoe bestond. En vervolgens is klager ook nog overgeplaatst.
Standpunt van de directeur
De ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel is opgelegd in het belang van de orde en veiligheid en om onderzoek te doen naar het incident. Als klager op eigen cel was geplaatst zou dat tot onrust hebben geleid. Er was een dreigende situatie waarop grip geprobeerd werd te krijgen. Het was lastig om vast te stellen wie wat had gedaan. Er zijn mensen gehoord en er is gekeken of telefoongesprekken aanknopingspunten opleverden. Daarnaast was sprake van een eerder incident waarbij een telefoon en drugs bij klager waren aangetroffen. Er waren signalen van medegedetineerden dat er meer speelde, maar het was moeilijk daar de vinger achter te krijgen. De medegedetineerde is snel overgeplaatst. Dat een andere medegedetineerde fysiek betrokken was bij het incident, zoals klager stelt, was toen nog niet duidelijk. De ordemaatregel is verlengd om de ruimte te nemen om het goed uit te zoeken. Het was een ingewikkelde situatie. De orde, veiligheid en rust was daarbij van groot belang en in dat kader is meegewogen of het veilig was om klager in de gemeenschap te plaatsen of dat er acties richting hem zouden kunnen komen.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in samenhang bezien met artikel 24, eerste lid, van de Pbw, kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opleggen, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel in het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Op grond van artikel 24, derde lid, kan de directeur de ordemaatregel van plaatsing in afzondering telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij van oordeel is dat de noodzaak tot afzondering nog steeds bestaat.
De beroepscommissie stelt vast dat in dit geval de ordemaatregel is opgelegd na een vechtincident in de doucheruimte. In het schriftelijk verslag staat vermeld dat rapporteurs een opstootje zagen tussen klager en een medegedetineerde. Een medegedetineerde was bij deze mannen in de doucheruimte aanwezig en wilde de deur van de doucheruimte dicht doen. Toen hem gevraagd werd waarom hij de deur dicht deed vertelde hij dat klager een lesje geleerd moest worden. Een andere medegedetineerde had de mannen uit elkaar gehaald. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel van 24 januari 2020 staat dat de directeur in klagers gezicht, hals en haren plekken heeft gezien en dat er wordt onderzocht wat de aanleiding is van het gevecht en wat de oplossing zal zijn. De ordemaatregel is op 31 januari 2020 verlengd. In de schriftelijke mededeling staat dat de toedracht nog steeds onduidelijk was, omdat betrokkenen hierover tegenstrijdig hebben verklaard. Om die reden kon de directeur niet inschatten of het veilig was en of klager weer aan het dagprogramma kon deelnemen, zowel voor klagers eigen veiligheid als voor die van de medegedetineerden.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om aan klager, gedurende het onderzoek naar de precieze gang van zaken, de ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel op te leggen. Het is noodzakelijk dat direct een onderzoek wordt gestart en dat op korte termijn de noodzaak van voortduring van de ordemaatregel wordt getoetst. De ordemaatregel mag niet langer duren dan noodzakelijk is (vergelijk RSJ 16 oktober 2014, 14/2081/GA).
Ten aanzien van de beslissing tot verlenging overweegt de beroepscommissie het volgende. Na zeven dagen was de toedracht nog niet duidelijk en de medegedetineerde was al overgeplaatst. De in het schriftelijk verslag beschreven feiten en omstandigheden komen overeen met de verklaring van klager over de toedracht en bij klager was letsel geconstateerd. De onderzoeksbevindingen houden onder andere in dat klager het slachtoffer lijkt te zijn geweest van een mishandeling, waarbij degene die deze mishandeling zou hebben gepleegd reeds was overgeplaatst.
Het dossier bevat verder geen rapportage waaruit blijkt van enig nader onderzoek en de resultaten daarvan. Gelet op de nadere toelichting van de directeur ter zitting acht de beroepscommissie voorstelbaar dat de rust op de afdeling moest terugkeren, gezien de impact van het incident en de mogelijke relatie met het eerdere incident. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het in dit geval echter op de weg van de directeur gelegen om de noodzaak van de verlenging van de ordemaatregel concreter met voldoende argumenten en relevante feiten en omstandigheden te onderbouwen en aannemelijk te maken, door aan te geven welke feitelijke onderzoekshandelingen tijdens de verlenging van zeven dagen nog zijn verricht en waarom het in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting nog steeds noodzakelijk was om klager in afzondering te houden, temeer nu klager de noodzaak daarvan gemotiveerd heeft betwist. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de noodzaak tot verlenging van de ordemaatregel onvoldoende is onderbouwd. De beroepscommissie komt in dit geval en bij deze stand van zaken tot de conclusie dat de beslissing als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep tegen de ordemaatregel van 24 januari 2020 ongegrond verklaren en de beslissing van de beklagrechter in zoverre bevestigen.
De beroepscommissie zal het beroep tegen de beslissing tot verlenging van 31 januari 2020 gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op (7 x €10,-) €70,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de ordemaatregel van 24 januari 2020 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel van 31 januari 2020, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €70,-.
Deze uitspraak is op 25 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter