Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21552/TA, 16 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21552/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 16 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 28 juli 2020.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 21 mei 2021 het beklag ongegrond verklaard (RV 2020/284). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 28 juli 2021.

Mr. E.W. Bevaart, senior secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op dinsdag 28 juli 2020 heeft klager een afzonderingsmaatregel opgelegd gekregen. Hij had toen geen idee wat er aan de hand was. Pas de volgende dag begreep klager dat een grote zoekactie naar cocaïne op de afdeling was gehouden. Klager heeft hieraan meegewerkt. Nadat een drugshond is gaan zitten in de kamer van klager, is de zoeking gestaakt en klager ingesloten. Klager is niet gefouilleerd of gevisiteerd, zoals te doen gebruikelijk. Klager ontkent het gebruik van cocaïne. Hij vermoedt dat de drugshond is gaan zitten vanwege een restje softdrugs, omdat hij voorafgaand aan de zoekactie een zeer kleine terugval in softdrugsgebruik heeft gehad. Dit was bekend bij de instelling en onderwerp van gesprek in therapie. Ook heeft klager voorafgaand aan 28 juli 2020 drie urinecontroles (uc’s) ingeleverd waaruit duidelijk blijkt dat er sprake was van afname van softdrugsgebruik (en geen bijgebruik). Klager heeft zijn onschuld niet kunnen bewijzen, omdat zijn kamer niet onderzocht is en hij niet is gefouilleerd of gevisiteerd. De instelling had onderscheid moeten maken tussen de verpleegden die wel en die - zoals klager - niet bekend zijn met gebruik van harddrugs en niet iedereen over een kam moeten scheren. Klager begrijpt dat de veiligheid gewaarborgd moet worden als er harddrugs worden gebruikt, maar hij had er niks mee te maken. Klager had geen beschikking over verlof, had geen bezoek gehad en in overleg met de instelling zijn pinpas ingeleverd, uit voorzorg zodat hij niet aan medeverpleegden kon vragen om softdrugs mee te nemen voor hem. Klager heeft het gevoel dat de maatregel is opgelegd als drukmiddel. De afzonderingsmaatregel is opgeheven, nadat hij een naam had genoemd. Klager acht de oplegging van de maatregel en het voortduren daarvan disproportioneel.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling heeft een grootschalig onderzoek gestart, nadat uit afgenomen uc’s naar voren was gekomen dat er opvallend veel meer positieve scores op cocaïne waren, ook bij verpleegden die niet bekend staan als harddruggebruikers. Nadat de drugshond in de kamer van klager was gaan zitten, achtte de instelling de maatregel noodzakelijk om klagers betrokkenheid en/of deelname aan de drugshandel in de instelling te onderzoeken. Te meer omdat er vóór 28 juli 2020 meerdere signalen waren waarbij klagers naam door medeverpleegden werd genoemd en uit klagers uc enkele dagen eerder bleek dat hij verdovende middelen had (bij)gebruikt. De afzonderingsmaatregel is beëindigd nadat klager in staat was het gesprek aan te gaan en meer informatie heeft willen geven. 

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Ook naar het oordeel van de beroepscommissie kon de afzonderingsmaatregel in redelijkheid worden opgelegd, omdat de drugshond in de kamer van klager was gaan zitten, klagers naam door medeverpleegden werd genoemd en klager positief scoorde op een eerder afgenomen uc. De afzonderingsmaatregel heeft ook niet langer dan noodzakelijk geduurd. De maatregel is opgeheven zodra klager weer in samenwerking was en voldoende openheid had gegeven over de bij drugshandel betrokken medeverpleegde. Anders dan klagers raadsvrouw heeft betoogd, is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van een protocol dat bepaalt dat bij het zitten van de drugshond er gefouilleerd en gevisiteerd dient te worden. Ook is er geen verplichting voor de instelling om een kamerzoeking te doen. De beroepscommissie is van oordeel dat kamerzoeking, fouilleren en visiteren meer zien op onderzoek naar bezit van contrabande, terwijl het tijdens dit onderzoek niet zozeer daarom ging maar juist om duidelijkheid te verkrijgen over de handel in verdovende middelen en wie daarbij betrokken waren. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 16 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven