Nummer 21/22747/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 19 augustus 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft op 3 augustus 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoekers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk AR-2021-644). Daarnaast heeft de voorzitter kennis genomen van de nadere toelichting van de advocaat, de reactie van de directeur van de PI Lelystad en de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij de PI Lelystad.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker is aangevoerd dat in casu slechts sprake is van één ongewenste gedraging en dat dit in beginsel geen grond oplevert voor degradatie. Volgens verzoeker is er onvoldoende gebleken dat bij de bestreden beslissing meer dan incidenteel ongewenst gedrag is meegewogen. Daarnaast is aangevoerd dat verzoeker met ingang van 1 september 2021 in aanmerking komt voor deelname aan een Kort penitentiair programma (PP) en dat hij door de onderhavige beslissing niet kan deelnemen aan het Kort PP, hetgeen volgens verzoeker onredelijk is.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is door de directeur benoemd “u houdt zich niet aan (huis)regels en het niet nakomen van afspraken zoals blijkt uit opgemaakte rapportages”. In de degradatiebeschikking is opgenomen “Op vrijdag 30-07-2021 heeft u de (huis)regels, afspraken en voorwaarden geldende op de BBA niet nageleefd. Hierdoor was het tevens niet mogelijk om te controleren of u op dat moment arbeid verrichtte.” Daarnaast blijkt uit de bestreden beslissing dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij dit gedrag is afgezet tegen het positieve gedrag van verzoeker (de onderdelen waarop zijn gedrag ‘gewenst’ is) en alle relevante aspecten van verzoekers gedrag zijn meegenomen. Op grond van artikel 1d, lid 4 in samenhang met lid 6, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) heeft de directeur beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma voor de duur van zes weken.
De voorzitter overweegt als volgt. Vast staat dat verzoeker zich op 30 juli 2021 op aanwijzing van de werkgever op een andere locatie bevond. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker wordt verweten dat hij dit niet van tevoren heeft doorgegeven aan zijn casemanager en dat hij daarna ook niet op verzoek van de casemanager ter controle tijdig bij zijn locatie aanwezig was en hij zijn locatie van dat moment kenbaar heeft gemaakt via Whatsapp. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is terugplaatsing in het basisprogramma – naast het verzoek aan de Minister voor Rechtsbescherming tot intrekking van het re-integratieverlof – zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de verdere tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter had de directeur in dit geval kunnen volstaan met een waarschuwing. De belangen voor verzoeker zijn groot en uit de bestreden beslissing komt naar voren dat verzoekers gedrag verder als positief en ‘gewenst’ wordt beoordeeld. Voorlopig oordelend ziet de voorzitter dan ook geen aanknopingspunten voor de aanname dat verzoeker zich vaker niet aan afspraken houdt en dat sprake is van een patroon. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 19 augustus 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter