Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21542/SGA, 31 mei 2021, schorsing
Uitspraakdatum:31-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    21/21542/SGA
    
            
Betreft    verzoeker
Datum    31 mei 2021


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur) heeft op 7 mei 2021 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker voert aan dat hij het niet eens is met de degradatiebeslissing, nu zijn bewegingsvrijheid binnen de inrichting wordt beperkt. Volgens verzoeker is zijn weigering om mee te werken aan terugkeer naar zijn land van herkomst via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) een ongegronde reden om hem te degraderen naar het basisprogramma.

De directeur voert aan dat hij volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) het gedrag dient te benoemen dat tot de degradatie leidt en dat de directeur een kenbare belangenafweging moet maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker, die zonder rechtmatig verblijf in Nederland verblijft en na zijn detentie Nederland zal moeten verlaten, weigert mee te werken aan de procedure in het kader van de WETS teneinde de terugkeer naar Polen, zijn land van herkomst, mogelijk te maken. De directeur geeft aan dat met verzoeker herhaaldelijk is gesproken over het belang van de medewerking van verzoeker, maar verzoeker heeft hierbij te kennen gegeven niet mee te willen werken. Verzoeker werkt volgens de directeur niet mee aan zijn terugkeerplan en voert hiervoor niet de benodigde acties uit. Verzoeker blijft ondanks meerdere gesprekken bij zijn standpunt en weigert alle medewerking om vertrek uit Nederland te realiseren. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn Nederlandse straf in Nederland uit wil zitten. Verder voert de directeur aan dat verzoeker aan de vereisten voldoet voor strafoverdracht in het kader van de WETS. Nu verzoeker geen activiteiten heeft ondernomen in welke vorm dan ook en met zijn gedrag onvoldoende laat zien verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven, voldoet verzoeker niet langer aan de gestelde normen voor een plaatsing in het plusprogramma, aldus de directeur. Uit de bestreden beslissing komt verder naar voren dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij dit gedrag is afgezet tegen het positieve gedrag van verzoeker (de onderdelen waarop zijn gedrag ‘gewenst’ is) en alle relevante aspecten van verzoekers gedrag zijn meegenomen. 

De voorzitter overweegt dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) naar voren komt dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma, dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Voor hem geldt dat gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ aangemerkt kan worden als de gedetineerde de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als de gedetineerde niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als de gedetineerde het terugkeerplan niet uitvoert. De voorzitter overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat verzoeker niet meewerkt aan trajecten die gericht zijn op terugkeer naar Polen en dat verzoeker geen medewerking verleent aan (activiteiten die gericht zijn op) zijn re-integratie. Gelet op al het voorgaande en verzoekers gedrag, zoals dat hiervoor is beschreven, kan de beslissing van de directeur tot terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 31 mei 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven