Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22720/SGA, 17 augustus 2021, schorsing
Uitspraakdatum:17-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22720/SGA

    

           

Betreft [Verzoeker]

Datum 17 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft op 4 augustus 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma voor de duur van twaalf weken.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk AR-2021-658).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker heeft aangevoerd dat op 21 juli 2021 een iPhone op zijn cel is gevonden en dat hij daarvoor is bestraft met een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel. Volgens verzoeker is hem bij de oplegging van die straf niet verteld dat hij ook zou worden gedegradeerd naar het basisprogramma. Op 4 augustus 2021, twee weken na de oplegging van de disciplinaire straf, heeft verzoeker de bestreden degradatiebeslissing ontvangen. Verzoeker stelt dat dit geen redelijke termijn is voor de uitreiking van de degradatiebeschikking.

De voorzitter overweegt als volgt.

 

Degradatie naar basisprogramma vanwege ‘ontoelaatbaar’ gedrag

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag laat zien zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur uit de voorhanden zijnde informatie, het aantreffen van een iPhone met oplader op verzoekers cel, kunnen aannemen dat verzoeker ‘ontoelaatbaar’ gedrag heeft vertoond, zodat de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

 

Periode degradatie naar het basisprogramma

Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. “Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.”

De voorzitter neemt voorlopig oordelend aan dat de tekst van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling een kennelijke verschrijving bevat en dat de wetgever heeft bedoeld (voor zover hier van belang): “Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit in zijn besluit, […]”.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker voor de duur van twaalf weken is gedegradeerd naar het basisprogramma. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in zijn besluit niet voldoende gemotiveerd waarom terugplaatsing voor de duur van twaalf weken in verzoekers geval passend is. De enkele benoeming van de omstandigheden – opgesomd in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling – die de directeur in ieder geval dient te betrekken bij zijn beslissing, is daarvoor onvoldoende. Nu de degradatiebeslissing ten aanzien van dit onderdeel een motiveringsgebrek bevat, is deze beslissing zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen voor zover de periode van de degradatie de duur van zes weken te boven gaat.

 

Termijn voor uitreiking degradatiebeschikking

Ten aanzien van verzoekers standpunt dat de uitreiking van de degradatiebeschikking niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, omdat de degradatiebeschikking twee weken na de vaststelling van het ‘ontoelaatbare’ gedrag en na de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf is uitgereikt, overweegt de voorzitter dat in dit geval op voorhand door verzoeker een inhoudelijke, principiële beoordeling wordt gevraagd die het voorlopig oordeel van de voorzitter overstijgt en in de bodemprocedure aan de orde dient te komen. De voorzitter zal daarom bij de toewijzing van het schorsingsverzoek uitgaan van een periode van zes weken vanaf het moment dat de directeur heeft beslist verzoeker te degraderen, te weten 4 augustus 2021.

Het verzoek zal worden toegewezen en de bestreden beslissing zal met ingang van 15 september 2021 worden geschorst tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met ingang van 15 september 2021 tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 17 augustus 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven