Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21853/GB, 16 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21853/GB

  

           

Betreft [klager]

Datum 16 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 11 juni 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.M. Koers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft recht op deelname aan een PP en er bestaan geen zwaarwegende redenen om zijn verzoek daartoe af te wijzen. De negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de vrijhedencommissie zijn onbegrijpelijk. Zij melden dat eerdere reclasseringstrajecten zijn mislukt. Dat klopt niet, nu nooit sprake is geweest van negatieve terugmeldingen. Hoewel eerdere reclasseringstoezichten wisselend verliepen, heeft de reclassering nu positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om deelname aan een PP. Dit advies zou bij de beoordeling van klagers verzoek zwaar moeten wegen. De als gemiddeld ingeschatte risico’s kunnen door de geadviseerde voorwaarden worden ondervangen. Het is juist de reclassering die klager kan helpen om zich op bepaalde leefgebieden positief te ontwikkelen. Verder lijken de adviezen van het OM en de vrijhedencommissie ten onrechte te zijn gebaseerd op oude informatie uit een reclasseringsadvies van 29 oktober 2020, dat zonder klagers inbreng tot stand is gekomen.

Ook hetgeen in de bestreden beslissing is genoemd over klagers moeder en broertjes en zusjes betreft verouderde informatie uit 2019. Inmiddels heeft klager met hen een goede band. Als risicoverlagende omstandigheid geldt verder dat klager, vanwege zijn kind, innerlijk gemotiveerd is om niet meer met politie en justitie in aanraking te komen. Daarnaast dateren de onderhavige tenlastegelegde feiten al uit 2018 en 2019.

In een eerdere strafzaak uit 2014 is klager in hoger beroep tot een veel lagere gevangenisstraf veroordeeld dan in eerste aanleg. Daardoor heeft hij te lang in voorlopige hechtenis verbleven, waarvoor hij niet kon worden gecompenseerd. Thans kan zich een vergelijkbare situatie voordoen en dat wil klager voorkomen. Het is daarom des te belangrijker dat klager tijdig kan faseren.

De stelling van verweerder dat het gerechtshof de voorlopige hechtenis heeft verlengd en dat het daarom ongeloofwaardig zou zijn als klager zou mogen faseren, kan niet worden gevolgd. De deelname aan een PP vindt altijd vanuit de detentie plaats, waarbij de gestelde voorwaarden gelden als stok achter de deur. De opmerking dat het OM zich mogelijk ook tegen klagers invrijheidstelling op 15 september 2021 zal verzetten is dan ook onbegrijpelijk. Het is in klagers belang en dat van de maatschappij dat hij niet na een ‘kale’ straf op straat wordt gezet.

 

Standpunt van verweerder

Gelet op de adviezen van de reclassering, het OM en de vrijhedencommissie, is klager niet geschikt voor deelname aan een PP. Uit het positieve reclasseringsadvies van 17 mei 2021 – ten behoeve van klagers detentie- en re-integratieplan en/of zijn eventuele deelname aan een PP – volgt dat klager op dit moment niet over zelfstandige huisvesting en een vaste dagbesteding beschikt, hij met schulden kampt en er mogelijk sprake is van een negatief sociaal netwerk. Klager schetst een positief beeld van zichzelf en ontkent enig probleem ten aanzien van de genoemde leefgebieden. Het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade zijn ingeschat als ‘gemiddeld’. Zolang klager geen inzicht krijgt in zijn delictgedrag en hij zich geen andere gedragspatronen aanmeet, blijft een recidiverisico aanwezig. Klager heeft eerder een afwijzende houding jegens begeleiding gehad, maar heeft ook laten zien dat hij afspraken kon nakomen. Een gevaar voor anderen kan, gelet op de aard van de onderhavige strafbare feiten en indien klager daaraan schuldig wordt bevonden, niet worden uitgesloten.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek van betrokkene tot deelname aan een PP. Het OM wijst erop dat betrokkene in voorlopige hechtenis verblijft. Op 1 juni 2021 heeft het gerechtshof de voorlopige hechtenis verlengd tot 1 september 2021. Het is volgens het OM uiterst ongeloofwaardig indien klager, ondanks de beslissing van het gerechtshof, tijdens de voorlopige hechtenis al kan deelnemen aan een PP en vrijheden kan genieten. Klager heeft in het recente verleden (tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis) laten zien onbetrouwbaar te zijn en zich niet te willen houden aan afspraken. Klager heeft ook in het verleden meerdere kansen gehad en die nooit genomen. Telkens viel hij terug in (ernstige) criminaliteit. Het OM acht daarom de kans op recidive onverantwoord hoog en meent dat de door de reclassering gestelde voorwaarden dat risico onvoldoende zullen verminderen. Het OM zal zich in beginsel ook verzetten tegen een invrijheidstelling op de fictieve einddatum (15 september 2021). Uit het selectieadvies van 10 juni 2021 volgt dat ook de vrijhedencommissie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het verzoek van betrokkene.

De wijkagent heeft op 30 maart 2021 aangegeven dat hij het opgegeven adres van klagers moeder niet geschikt acht, omdat zij samen met vier minderjarige kinderen woont. Ook wordt de woning nog regelmatig bezocht door de broer van betrokkene, die veel antecedenten heeft. De wijkagent heeft later telefonisch aangegeven dat hij er wel begrip voor heeft als klager bij zijn moeder verblijft, als hij geen andere plek heeft.

De stelling van klager dat hij in een eerdere strafzaak in hoger beroep een lagere straf opgelegd gekregen heeft dan in eerste aanleg, waardoor hij te lang in voorlopige hechtenis heeft verbleven, maakt niet dat het verzoek tot detentiefasering in onderhavige strafzaak toegewezen dient te worden. Hoewel klager belang heeft bij een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer in de maatschappij, is ook van belang dat de risico’s die aan het verlenen van vrijheden verbonden zijn, zoveel mogelijk worden ingeperkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit, mede gezien de negatieve adviezen van het OM en de vrijhedencommissie, onvoldoende het geval is. Klager heeft binnen de PI onvoldoende gewerkt aan het beperken van risico’s.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 september 2020 gedetineerd. Hij is (onder meer) in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, wegens diefstal met geweld in vereniging, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is, volgens zijn registratiekaart, momenteel bepaald op 15 september 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder hem niet geschikt acht om aan een PP deel te nemen. Klagers deelname aan een PP komt niet overeen met het door de reclassering geadviseerde detentie- en re-integratietraject. Daarnaast acht verweerder het te risicovol om klager tijdens de deelname aan een PP weer bij zijn moeder te laten verblijven. Ook zou klager zijn voornemen om binnen de muren van de inrichting aan zichzelf te werken, eerst kracht bij moeten zetten, voordat aan hem vrijheden worden verleend.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder het verzoek om deelname aan een PP in redelijkheid kunnen afwijzen en daarbij doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de negatieve adviezen van het OM en de vrijhedencommissie. Ook is van belang dat in het selectieadvies van 10 juni 2021 is opgemerkt dat klager was gestart met de training ‘Aan de Bak’. Na twee sessies is hij echter van deze training verwijderd, omdat hij te laat kwam en zijn huiswerk niet had gemaakt. Klager was het hiermee eerst niet eens, maar gaf later toe dat hij zelf verantwoordelijk is voor de keuzes die hij maakt. Dat is ook een van de re-integratiedoelen die naar voren zijn gekomen in het trajectgesprek met de mentor en de casemanager: klager moet meer inzicht krijgen in zijn eigen handelen.

Dat niet (meer) kan worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de adviezen van het OM en de vrijhedencommissie, zoals klager stelt, is onvoldoende gebleken. Hoewel de reclassering klager het voordeel van de twijfel wil geven, zijn ook de negatieve ervaringen met hem ten aanzien van eerdere reclasseringscontacten benoemd. Dat heeft er mede toe geleid dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden zijn ingeschat als ‘gemiddeld’. Ook in de inrichting, zo blijkt uit het selectieadvies, heeft klager, (mede) vanwege een gebrek aan inzicht in zijn eigen handelen, moeite met het nakomen van afspraken die verband houden met zijn re-integratie. Verder ondersteunt het advies van de politie, in het licht van de inhoud van het reclasseringsadvies en de ingeschatte risico’s, de stelling van verweerder dat het te risicovol is om klager tijdens de eventuele deelname aan een PP op het opgegeven verblijfadres te laten verblijven.

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 16 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven