Nummer 21/20850/GV
Betreft [klager]
Datum 16 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 april 2021 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager had zijn wens tot incidenteel verlof al geruime tijd voor 1 april 2021 kenbaar gemaakt binnen de inrichting. Binnen de inrichting bestond dan ook voldoende tijd om de verlofaanvraag en de beoordeling daarvan (ten behoeve van het advies aan verweerder) adequaat te behandelen. Daarnaast is verweerder ten onrechte uitgegaan van een foutieve fictieve einddatum, te weten 2 maart 2023. De casemanager van klager heeft bevestigd dat de fictieve einddatum van klagers detentie 2 maart 2022 is. Hierdoor is een onjuiste belangenafweging gemaakt, waarbij ten onrechte een te lang fictief strafrestant is meegewogen bij de beoordeling. Het staat vast dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is, zoals bedoeld in artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Het ondergaan van een rijbewijskeuring valt daarnaast onder de praktische voorbereiding op de invrijheidsstelling zoals bedoeld in artikel 31 van de Regeling (oud).
Standpunt van verweerder
Het verzoek tot incidenteel verlof is gedateerd op 1 april 2021. Een periode van twee dagen is voor de inrichting te kort om adequate voorbereidingen te treffen om het verzoek te beoordelen. Klager stelt dat de inrichting al eerder dan 1 april 2021 op de hoogte was van zijn voornemen tot het doen van een verzoek tot incidenteel verlof. Klager geeft hierbij echter niet aan wie op de hoogte geweest zou moeten zijn. Aangezien het strafbare feit waarvoor klager (in eerste aanleg) is veroordeeld een ernstig delict betreft, wil het Openbaar Ministerie (OM) adviseren omtrent het verlenen van eventuele vrijheden. Het uitbrengen van een dergelijk advies is niet te realiseren binnen drie dagen. Uit het selectieadvies van 2 april 2021 blijkt voorts dat indien een positieve beslissing zou volgen, dit waarschijnlijk een begeleid verlof zou worden. Voor een begeleid verlof dient de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) ook voorbereidingen te treffen waarbij twee dagen te kort zijn. Klager had al veel eerder een verzoek kunnen doen, aangezien hij kennelijk al veel eerder wist dat hij gekeurd moest worden.
Het is evident dat klager persoonlijk aanwezig dient te zijn bij zijn rijbewijskeuring. Daarentegen is niet evident dat er een noodzaak was dat de rijbewijskeuring op 3 april 2021 zou moeten geschieden. Wat betreft de gestelde foutieve einddatum is dit irrelevant voor de beoordeling van het verzoek om incidenteel verlof.
Uitgebrachte adviezen
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Tussen het moment van de verlofaanvraag op 1 april 2021 en de afspraak op 3 april 2021 zit te weinig tijd en gelegenheid om goed onderzoek te doen naar (alternatieve) mogelijkheden dan wel de noodzaak van de aanvraag. Thans lijkt het uit te komen op een begeleid verlof. Er is immers sprake van een ernstig misdrijf en het OM heeft te kennen gegeven geïnformeerd te willen worden/advies uit te willen brengen bij het toekennen van vrijheden. Klager draagt sinds 19 februari 2021 kennis van de mogelijke keuring. Hij heeft op 1 maart 2021 een afspraak gemaakt, zonder verdere zekerheid dat hij daadwerkelijk kan gaan. In de periode gelegen tussen februari 2021, toen klager kennis kreeg van de keuring, tot aan de indiening van de verlofaanvraag op 1 april 2021, heeft klager geen inspanningen verricht om zijn verzoek onder de aandacht te brengen van de directeur. Het totaalbeeld van de situatie ontbreekt om een juiste en zorgvuldige afweging te maken. De directeur voelt zich door nalatig gedrag van klager onder druk gezet nu de rijbewijskeuring aanstaande is. Dit gaat ten koste van de noodzakelijke, zorgvuldige afweging.
Uit de informatie van de vrijhedencommissie volgt dat het OM wil worden betrokken bij het eventueel verlenen van vrijheden van klager. Vanwege de korte tijdspanne tussen de verlofaanvraag en de dag waarop het verlof zou moeten plaatsvinden, is er echter onvoldoende gelegenheid geweest om het OM om advies te vragen.
3. De beoordeling
Klager is sinds 4 juli 2019 gedetineerd. Hij werd in eerste aanleg veroordeeld wegens mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, en diefstal. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 maart 2022.
In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De in de Regeling genoemde gronden voor het verlenen van incidenteel verlof zijn niet limitatief bedoeld.
Klager heeft op 1 april 2021 verzocht om incidenteel verlof, voor het ondergaan van een rijbewijskeuring die op 3 april 2021 zou plaatsvinden. Deze termijn is erg kort. Dat de inrichting al eerder op de hoogte zou zijn geweest van klagers voornemen om een verzoek tot incidenteel verlof in te dienen, heeft klager niet onderbouwd of geconcretiseerd. Op grond van artikel 3 van de Regeling wint de directeur na ontvangst van het verzoek om verlof alle benodigde inlichtingen en adviezen in. Verzoeken om verlof nemen vanwege het verzamelen van deze inlichtingen en adviezen enige tijd in beslag. Daarnaast volgt uit het vrijhedenadvies dat mogelijk sprake dient te zijn van een begeleid verlof. Ook hiervoor dienen voorbereidingen te worden getroffen. Uit de stukken blijkt dat klager reeds vanaf 19 februari 2021 op de hoogte was van de rijbewijskeuring en dat hij op 1 maart 2021 de betreffende afspraak heeft gemaakt. Het had dan ook op de weg van klager gelegen om eerder een verzoek tot incidenteel verlof in te dienen.
Nu de verlofaanvraag door klagers toedoen zodanig laat is ingediend dat een zorgvuldige beoordeling van het verzoek om incidenteel verlof niet mogelijk was, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter