Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19996/GV, 13 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/19996/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 13 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 februari 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. M. Berkel en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking, teneinde verschillende zaken in zijn privé- en werksituatie te kunnen regelen. Verweerder heeft het maatschappelijk belang evenals klagers persoonlijke omstandigheden te weinig mee laten wegen in zijn beslissing. Ook de positieve adviezen van politie, directeur en het multidisciplinair overleg zijn door verweerder niet genoemd in de beslissing. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) wordt daarentegen zeer uitgebreid genoemd en veel te zwaar meegewogen. Dat klager de meeste zaken telefonisch zou kunnen regelen is onterecht, aangezien hij voor meerdere zaken lijfelijk aanwezig dient te zijn en hij maar recht heeft op tien minuten per week telefoneren. Dat klager rekening had moeten houden met een onverwachte, zeer snelle en plotselinge aanhouding is onterecht. Klager was een en ander met behulp van de reclassering aan het uitzoeken en hem was op het hart gedrukt dat hij niet plotseling of onverwacht zou worden aangehouden, maar dat hij een meldbrief zou ontvangen. Daarnaast was de periode tussen het onherroepelijk worden van klagers vonnis op 15 november 2020 en zijn aanhouding op 18 november 2020 te kort om zaken te regelen. Klager merkt tot slot op dat hij beide straffen waarvoor hij in detentie zit en die genoemd worden in de bestreden beslissing al geheel heeft uitgezeten, afgezien van de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) en een strafrestant uit 2014. Ook kan klager zijn behandeling bij De Waag in detentie niet vervolgen.

In reactie op het verweerschrift heeft klagers raadsman een nadere toelichting gegeven. Klager heeft zijn beroepschrift tijdig afgegeven ter indiening en hij is redelijkerwijs niet in verzuim geweest. Dat als ontvangstdatum 19 februari 2021 wordt genoemd, laat onverlet dat het gaat om het moment van aanbieding en verzending van het beroepschrift. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

Klagers aanhouding heeft veel indruk op hem en de kinderen gemaakt. Hij is met veel geweld aangehouden. Hierdoor is de geestelijke situatie van klager verder verslechterd en hij maakt zich veel zorgen over het welzijn van de kinderen. Klager was reeds in behandeling bij Fivoor. Ook had hij daar samen met zijn partner systeemgesprekken. Doordat klager niet in de gelegenheid wordt gesteld om de benodigde zaken te regelen, is zijn detentie extra belastend. Daarbij is een strafonderbreking ook relevant voor het welzijn van de kinderen. Zij kunnen dan de gebeurtenissen rondom de aanhouding verwerken doordat zij zien dat het goed gaat met klager. Voorts is een plan van aanpak voor het gezin nodig. Het opstellen van dit plan is reeds gestart, maar nog niet afgerond. De verwijzing dat dit via bezoek kan worden afgerond, kan, gelet op de geldende coronamaatregelen waardoor het bezoekrecht fors is beperkt, niet worden gevolgd.

Ten onrechte wordt niet meegewogen dat klager reeds contact heeft gehad met de reclassering. Klager had met hen goed contact en zij zochten een en ander voor klager uit. Hieruit kan worden opgemaakt dat het standpunt van verweerder, dat klager zich kon voorbereiden op zijn detentie en voor hem duidelijk was dat hij zijn straf diende te ondergaan, niet kan worden gevolgd. Dit maakt dat ook een reclasseringsadvies in het kader van een strafonderbreking is aangewezen. Voorts is een oud reclasseringsadvies meegezonden, terwijl klager in 2020 ook in nauw contact stond met de reclassering. Klager wenst daarom de mogelijkheid dat de reclassering om een toelichting wordt gevraagd. Tot slot kan de stelling van verweerder dat een zelfmeldprocedure niet aan de orde is, niet worden gevolgd. Klager zocht immers contact met de reclassering zodat een en ander kon worden uitgezocht. Klager zocht niet alleen contact met de reclassering, maar hield zich hiervoor ook beschikbaar. Hierdoor kon worden aangenomen dat klager gevolg zou geven aan een verzoek om zich te melden voor het ondergaan van detentie. Van klager is een vast adres bekend en de feiten dateren uit 2014, zodat aangenomen kan worden dat de situatie van klager inmiddels is gewijzigd. Klager wenst de mogelijkheid om een mondelinge toelichting te geven zodat de beroepscommissie ziet welke psychische gevolgen zijn detentie bij hem hebben veroorzaakt.

 

Standpunt van verweerder

Het is onduidelijk of klager het beroepschrift tijdig heeft ingediend. De ontvangstdatum is 19 februari 2021. Klager dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Inhoudelijk stelt verweerder dat de beslissing op juiste gronden is genomen en dat de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Het arrest van het hof is op 30 juni 2020 onherroepelijk geworden. Klager is op 18 november 2020 aangehouden. Klager had ruim vierenhalve maand de tijd om iedereen in te lichten en zaken te regelen. Gelet op de aard van de door klager gepleegde feiten had klager daarnaast rekening kunnen houden met een aanhouding. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd waarom het niet mogelijk is om het plan van aanpak voor het gezin binnen de inrichting af te ronden en had de werkgever op grond van het onherroepelijk geworden arrest al lang op zoek kunnen gaan naar de nodige vervanging. Tot slot zijn er ten aanzien van de behandeling (Fivoor) vaak mogelijkheden binnen detentie. Het is verweerder onvoldoende duidelijk waarom deze zorg klager niet in de Penitentiaire Inrichting (PI) kan worden geboden.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager, gelet op de aard van de gepleegde feiten, rekening had kunnen houden met een plotselinge aanhouding. Een zelfmeldprocedure is dan niet meer aan de orde. Het klopt daarnaast dat het gaat om oude zaken. Aangezien appelleren tijd kost is de zaak echter pas recent onherroepelijk geworden, te weten op 30 juni 2020. Klager had ook daar rekening mee kunnen houden, nu hij hoger beroep had ingesteld.

Vanuit het slachtofferinformatiepunt bij het OM is bericht dat het slachtoffer van het door klager gepleegde delict geen wensen en/of behoeften heeft ten aanzien van het verlenen van vrijheden aan klager. Van het slachtoffer van een ander door klager gepleegd delict zijn geen gegevens bekend. 

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het namens klager gedane verzoek om de reclassering advies te laten uitbrengen zal om die reden ook worden afgewezen.

Klager is sinds 18 november 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf, waarvan de VI is herroepen voor de duur van een jaar en negen maanden. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf te ondergaan voor de duur van drie jaar en elf maanden, met aftrek, wegens diefstal met geweld en dient hij een subsidiaire hechtenis van acht dagen te ondergaan, wegens een opgelegde geldboete van € 513,-. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 26 november 2022.

 

Ontvankelijkheid

Klager heeft met zijn ongedateerde beroepschrift, dat op 19 februari 2021 op het secretariaat van de RSJ is ontvangen, beroep ingediend tegen de bestreden beslissing van verweerder van 8 februari 2021. Nu de uitreikingsdatum van deze beslissing aan klager onbekend is, kan niet worden uitgesloten dat klager tijdig beroep heeft ingesteld. Klager wordt daarom het voordeel van de twijfel gegeven en kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie in het beroep worden ontvangen.

 

Inhoudelijk

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling staan de gronden beschreven waarbij strafonderbreking kan worden verleend. De opsomming van de gronden is niet limitatief bedoeld.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij, door zijn plotselinge en zeer snelle aanhouding, niet de mogelijkheid heeft gehad om voorafgaand aan zijn detentie zaken te kunnen regelen met betrekking tot zijn gezins- en werksituatie.

Uit klagers registratiekaart blijkt dat in de zaak met betrekking tot de herroeping van zijn VI op 15 november 2018 uitspraak is gedaan en dat klager hiervoor vanaf 18 november 2020 is gedetineerd. In de strafzaak betreffende het nieuwe strafbare feit gepleegd in een proeftijd, is op 30 juni 2020 uitspraak gedaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie wist klager aldus dat hij in de nabije toekomst een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. In beroep is niet gebleken dat klager in de tussentijd te weinig tijd zou hebben gehad om zaken in zijn privé- en werksituatie te regelen. Dat klager al contact met de reclassering had die voor hem zaken zou uitzoeken, zoals klager stelt, maakt nog niet dat hij ervan uit kon gaan dat hij in aanmerking zou komen voor de zelfmeldprocedure. Op grond van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen beslist de Minister, via het Centraal Justitieel Incassobureau en het Administratie- en informatiecentrum voor de Executieketen, daarover.

Naast het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de mogelijkheden binnen de inrichting ontoereikend zouden zijn voor het opstellen van een gezinsplan. Uit de stukken blijkt niet dat de mogelijkheden van het voortzetten van de behandeling van klager bij Fivoor vanuit de PI zijn onderzocht en het gegeven dat klagers werkgever kampt met een personeelstekort levert evenmin een zodanig bijzondere omstandigheid op, zoals bedoeld in de Regeling, dat het verzoek tot strafonderbreking hierom toegewezen had behoren te worden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 13 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven