Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21102/GV, 13 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21102/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 13 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 19 april 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.H. Jebbink, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking, omdat detentie voor hem te zwaar is vanwege zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid. In het licht van de aangevoerde medische en gedragsdeskundige adviezen is het oordeel dat thans geen sprake zou zijn van medische gronden op basis waarvan een strafonderbreking zou moeten worden verleend onbegrijpelijk. Datzelfde geldt voor het oordeel dat klagers psychische toestand als ‘niet slecht’ zou moeten worden ingeschat. Ook in het licht van de adviezen van de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA), de aanleiding van de vele aan klager opgelegde ordemaatregelen (zijnde observatie) en de opvatting van de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) dat klager gebaat is bij psychotherapeutische behandelingen, is het oordeel dat geen sprake is van medische gronden op basis waarvan een strafonderbreking zou moeten worden verleend onbegrijpelijk. 

Het advies van het Openbaar Ministerie (OM) en/of de visie van het behandelteam dat een strafonderbreking niets zal bijdragen aan klagers draaglast en draagkracht is evenmin begrijpelijk. Klager heeft baat bij een strafonderbreking, zodat hij het gebruik van antidepressiva in een veilige en vertrouwde omgeving, zonder stress, lijdensdruk en her-traumatiserende elementen, kan opstarten. Het opstarten van het gebruik van antidepressiva tijdens de detentie is onverantwoord. Gedurende ongeveer drie maanden voorafgaand aan zijn detentieperiode heeft klager het gebruik hiervan namelijk afgebouwd wegens bijwerkingen. Tijdens de opstartfase van het medicijn heeft klager een zware verergering van klachten ervaren alvorens het beter ging. Wanneer klager de antidepressiva wel zou gebruiken, zal zijn draagkracht groter en de lijdensdruk minder zijn. Daarnaast gaat klagers medische situatie ernstig achteruit sinds hij gedetineerd is. Het advies van de medisch adviseur dat klager thans detentiegeschikt is, is onbegrijpelijk en tegenstrijdig in het licht van de adviezen van de medisch adviseur tot en met 2015. Klagers psychische en lichamelijke toestand is sindsdien niet verbeterd, maar juist verslechterd.

Daarnaast is het onjuist dat klager behandelingen zou afhouden. Klagers GZ-psycholoog/behandelcoördinator stelt op 1 december 2020 – kort samengevat – dat op dat moment voor klager nog geen psychologische behandeling is opgestart noch is aangevraagd. Klager ervaart de detentie als zwaar en moet erg wennen aan de situatie waardoor er nog niet acuut aanleiding is om klager te behandelen. Verder is in verschillende rapportages, die voorafgaand aan detentie tot stand zijn gekomen en niet kenbaar door de medisch adviseur zijn meegewogen, aangegeven dat behandeling van klagers psychische klachten (PTSS, claustrofobie, depressies met suïcidale gedachten) in detentie niet mogelijk zal zijn om voornamelijk twee redenen. Allereerst is het trauma dusdanig gerelateerd aan de eerdere detentie dat behandeling in een detentiesetting niet mogelijk zal zijn. Ten tweede is klager wantrouwend en achterdochtig, met name jegens medewerkers van de PI wegens eerdere ervaringen. Hierdoor zal geen behandelrelatie opgebouwd kunnen worden.

Eerst na vier maanden detentie heeft klager een kort gesprek gevoerd met het behandelteam over een eventueel behandelplan. Zij wisten toen weinig tot niets over klager. Namens klagers raadsman zijn alle beschikbare rapportages toegezonden, maar vanuit het behandelteam is een verzoek om over de rapportages te kunnen beschikken nooit gekomen. Een nieuw gesprek over een mogelijk behandelplan heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

Klagers wantrouwen en achterdocht zijn verder toegenomen door fouten in de executiefase. Klager is tegen het advies van de medisch adviseur in onverhoeds aangehouden, in een politiecel geplaatst en vervolgens gedurende twee dagen in een isoleercel geplaatst op de reguliere afdeling van de PI Vught. Voorts is hem gedurende de eerste maand van de detentie dagelijks een verkeerde combinatie van medicijnen toegediend en is een hartaanval op 12 januari 2021 te lang niet opgemerkt, waaraan vervolgens gebrekkige opvolging is gegeven.

De medisch adviseur, de medische dienst in de inrichting en het behandelteam hebben niet gemotiveerd waarom de oordelen, waarop het verzoek tot strafonderbreking steunt, niet worden gevolgd of meegewogen. Geen van de in het verzoek genoemde specialisten is benaderd. Ook de rapporten zijn niet kenbaar meegewogen en het advies van de medisch adviseur vermeldt niet de feiten en omstandigheden en de bevindingen waarop het rust, vermeldt geen bronnen, geeft geen blijk van een onderzoek(smethode) en vermeldt niet de gronden van de conclusie. Het advies van de medisch adviseur is om die reden niet zorgvuldig tot stand gekomen en verweerder heeft ten onrechte waarde toegekend aan het advies. Daarnaast wordt de omstandigheid dat klager goed onder de aandacht is van het medisch team betwist. Dit doet niets af aan het risico dat klager loopt. Zo is klagers hartaanval te lang onopgemerkt gebleven bij de behandelaars. In dit licht is de in de inrichting geboden medische zorg ontoereikend en het risico van levensgevaar bij klager te groot. Een klachtprocedure over het ‘niet eens zijn’ met de geboden medische zorg kan daaraan niet afdoen.

Het gerechtshof Amsterdam heeft positief over een eerder ingediend gratieverzoek geadviseerd. Uit het advies van het hof blijkt expliciet dat op grond van nieuw ingebrachte stukken onvoldoende duidelijk blijkt in hoeverre de dreiging van suïcide zich verhoudt tot een mogelijke detentieongeschiktheid en dat gelet op de ingebrachte rapporten nader onderzoek daarnaar nodig zou moeten zijn. De Minister voor Rechtsbescherming heeft het gratieverzoek niettemin afgewezen en geoordeeld dat klager in de inrichting kan worden behandeld voor PTSS, claustrofobie en depressie met suïcidale gedachten.

 

Standpunt van verweerder

De bestreden beslissing kan niet als onredelijk worden aangemerkt. Ingevolge artikel 17 (de beroepscommissie begrijpt: artikel 37) van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) bepaalt de inrichtingsarts of gezondheidsklachten in de weg staan aan de tenuitvoerlegging van de detentie. Uit het advies van de medisch adviseur bij de afdeling IMA blijkt dat de medische dienst zich geen zorgen maakt over het niet kunnen bieden van de benodigde zorg. Verweerder mag uitgaan van de juistheid van dit advies.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Een medische noodzaak tot het verlenen van een strafonderbreking ontbreekt en het OM adviseert negatief.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit de adviesaanvraag blijkt dat het toekennen van een strafonderbreking volgens het behandelteam niets zal bijdragen aan het ziektebeeld of de draaglast en draagkracht van de verdere detentieperiode. Op 6 november 2020 is klagers gratieverzoek afgewezen. Uit deze beslissing blijkt onder andere dat klager in die periode detentiegeschikt was en de zorg die nodig was in detentie kon ondergaan. Uit de adviesaanvraag voor de strafonderbreking blijkt ook dat klager op dit moment goed onder de aandacht is bij de medische dienst.

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Uit de toelichting blijkt niet dat de medische dienst van de PI zich zorgen maakt over het bieden van de benodigde zorg.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 18 november 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens valsheid in geschrifte, medeplegen van witwassen, fraude en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 maart 2022.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, in verband met zijn geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand.

Namens klager is onder meer aangevoerd dat de start van zijn detentieperiode niet is gegaan zoals is geadviseerd door de medisch adviseur in het advies van 8 juni 2020 in het kader van klagers gratieverzoek. De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager, tegen het advies in, is aangehouden en in een PI is geplaatst in plaats van in een PPC. Uiteindelijk is klager overgeplaatst naar het PPC van de PI Vught waar hij thans nog verblijft. In het advies heeft de medisch adviseur verscheidene rapportages ten aanzien van klagers geestelijke en lichamelijke gesteldheid meegewogen. Nadien is door verschillende behandelaren nadere (medische) informatie verschaft. Deze rapportages dateren van januari 2021.

In het kader van klagers verzoek om strafonderbreking heeft de medisch adviseur van de afdeling IMA op 9 april 2021 advies uitgebracht. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking niet geïndiceerd, omdat uit de brief van het behandelteam niet blijkt van zorgen aan de kant van de medische dienst van de PI over het niet kunnen bieden van de benodigde zorg. Met de brief van het behandelteam waarnaar de medisch adviseur verwijst, wordt – zo begrijpt de beroepscommissie – kennelijk bedoeld de toelichting van het behandelteam in het zogeheten vrijhedenadvies. Het behandelteam geeft onder meer aan dat geen risico’s worden gezien en dat er daardoor ook geen noodzaak is voor het verlenen van strafonderbreking. Klager is voor wat betreft zijn somatiek goed onder de aandacht bij de medische dienst.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is in zowel het advies van de medisch adviseur als in het bericht van het behandelteam geen blijk gegeven van het meewegen van de door klager aangevoerde recente rapportages, daterend van januari 2021, omtrent zijn geestelijke en lichamelijke gesteldheid. Het is onduidelijk of en in hoeverre de medisch adviseur de bevindingen daarin ten grondslag heeft gelegd aan zijn advies en welke invloed dit heeft gehad op het uitgebrachte advies.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor het toekennen van een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 13 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven