Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19503/GB, 18 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19503/GB

           

                                   

Betreft [klager]

Datum 18 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[…] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 april 2020 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S.G.H. van de Kamp, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Niet alleen klager is debet aan het incident op 31 maart 2020 in de PI Dordrecht. Er is niet de-escalerend gehandeld door het personeel. Klager is tegen de grond gewerkt door het personeel, waarbij hij onder andere een gebroken knokkel heeft opgelopen. Klager heeft hiertegen beklag ingediend. Dat het beklag niet inhoudelijk is behandeld, maakt niet dat de situatie zich heeft voorgedaan zoals door de directeur is verwoord. Op 31 maart 2020 is klager overgeplaatst naar de PI Alphen te Alphen aan den Rijn en heeft hij het ziekenhuis bezocht. Vervolgens is klager op 9 april 2020 geplaatst in de BPG-afdeling van de PI Vught, nu een langer verblijf in een afzonderingscel medisch gezien niet verantwoord was.

Verder is bij het nemen van de bestreden beslissing niet meegewogen dat klager medicatie slikt vanwege eerdere neurologische problematiek, waarvan agressie / opvliegerig gedrag een bijwerking van kan zijn. Het bevreemdt dat in de selectiebeslissing vermeld is dat de gedragskundige van de PI Dordrecht zou hebben aangegeven dat het functioneren van klager in de PI Dordrecht geen aanleiding was voor doorverwijzing naar de medische dienst of psycholoog. Dit was juist wél aan de orde. Klager heeft gevraagd om gesprekken en was bovendien bekend bij de medische dienst. Dit blijkt ook uit het selectieadvies van de PI Dordrecht,  waarbij kennelijk relevante informatie ontbreekt voor de beoordeling of klagers plaatsing in de BPG-afdeling noodzakelijk was.

Verweerder heeft in redelijkheid niet kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico – zoals genoemd in artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) – vormde. Uit het selectieadvies van de PI Dordrecht volgt ook dat de directeur plaatsing in ‘een regime van beperkte gemeenschap’ aanraadde. Overplaatsing naar een Extra Zorgvoorziening (EZV) was wellicht meer geïndiceerd, ook gelet op het gegeven dat klager kennelijk intensievere begeleiding en structuur nodig had. Klagers plaatsing in de BPG-afdeling is daarom disproportioneel. Klagers raadsvrouw verwijst hierbij naar RSJ 17 juli 2019, R-19/3432/GB. Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming en wenst te worden gehoord op het beroep.

 

Standpunt van verweerder

Klager is sinds 17 november 2019 gedetineerd. Hij zit in voorlopige hechtenis op verdenking van het medeplegen van moord en het wegmaken van het lijk.

Klager vormde met zijn gedrag een ernstig beheersrisico in de PI Dordrecht en was niet langer te handhaven in een regime van beperkte gemeenschap. Verweerder verwijst daarbij naar de inhoud van de bestreden beslissing en naar de onderliggende rapporten en verslagen. Uit deze stukken komt duidelijk naar voren dat klager tijdens zijn verblijf in de PI Dordrecht meerdere rapporten heeft gekregen vanwege agressie naar het personeel en positieve urinecontroles. Het laatste rapport van 31 maart 2020 betrof ernstige fysieke en verbale agressie naar het personeel, waarbij klager een telefoon en een beeldscherm van een bureau gegooid heeft en over de reling heeft gegooid. Hierna heeft hij een personeelslid geslagen met een schoonmaakmop en twee personeelsleden gebeten. Een juiste lezing van de feiten, zoals opgesteld door de PI Dordrecht, rechtvaardigde een plaatsing van klager in de BPG-afdeling. Een plaatsing op een EZV was niet geïndiceerd door het psycho-medisch overleg (PMO).   

Voor het overige is klager aangewezen op de klachtprocedure bij de beklagcommissie van de PI Dordrecht. Voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij sinds 17 november 2020 in het huis van bewaring van de PI Middelburg verblijft. Hij verblijft dus niet langer op de BPG-afdeling van de PI Vught. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

Uit de stukken komt naar voren dat klager sinds 20 november 2019 in de PI Dordrecht verbleef. Op 14 januari 2020 is hem een rapport aangezegd vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole en op 19 februari 2020 is hem een rapport aangezegd vanwege agressie tegen personeel. Op 20 februari 2020 is klager in verband met zijn gemoedstoestand en ter voorkoming van escalatie een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in eigen cel en uitsluiting van deelname aan activiteiten. Op 8 maart 2020 is klager wederom een rapport aangezegd vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole, waarna op 31 maart 2020 een geweldsincident plaatsvond, zoals - kort samengevat - door verweerder is omschreven, en waarbij klager met moeite onder controle gebracht kon worden door het personeel. Hiervoor is aan klager een disciplinaire straf opgelegd, die ten uitvoer werd gelegd in de PI Alphen. Tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel in de PI Alphen heeft klager een personeelslid gestoken. Van een medische reden waardoor klager niet langer in de afzonderingscel kon verblijven, zoals klager heeft gesteld, is in het geheel niet gebleken. Op 9 april 2020 is klager vervolgens in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst.

Uit het selectieadvies van de PI Dordrecht van 1 april 2020 komt ook naar voren dat klager - ondanks zijn relatief jonge leeftijd - sinds 2005 met justitie in aanraking komt vanwege (ernstige) geweldsdelicten en dat hij op dit moment in detentie verblijft op verdenking van medeplegen van moord en het wegmaken van het lijk. Verder komt uit het selectieadvies naar voren dat de directeur heeft geadviseerd tot plaatsing van klager in een setting waar intensieve begeleiding en structuur is. Niet gebleken is dat klager onder de aandacht was van het PMO, zodat plaatsing in een EZV niet geïndiceerd was.

Gelet op al het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormde, zoals genoemd in artikel 11 van de Regeling, en dat klager op dat moment niet langer geschikt was voor plaatsing in een regulier regime. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 18 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven