Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7155/GM, 10 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7155/GM

    

           

Betreft [klager]

Datum 10 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.F. Driessen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich erover dat de inrichtingstandarts een loszittende kroon pas heeft vastgezet nadat hij beklag had ingediend en tegen het niet herstellen van eerder tijdens zijn detentie uitgevallen kronen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingstandarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het advies van de medisch adviseur is onvoldoende gemotiveerd en onredelijk en onbillijk, nu het handelen/nalaten van de inrichtingstandarts en/of medische dienst aangemerkt kan worden als in strijd met de in artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (Pm) neergelegde norm. Klager is (ook al bevindt hij zich strikt genomen in voorlopige hechtenis) aan te merken als een zogenaamde ‘langgestrafte’. Aan klager is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden opgelegd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Klager bevindt zich sinds juli 2017 in de PI Sittard. Klager heeft bovendien tevens gehecht gezeten in de PI Roermond. Klager is als langgestrafte dan ook afhankelijk van de PI waarin hij verblijft voor de medische zorg die hem geboden wordt (onder andere met betrekking tot zijn gebit). Het bezoeken van een reguliere tandarts (zoals door de tandheelkundig adviseur wordt geadviseerd) is voor klager gedurende een (zeer) lange periode niet mogelijk. Tijdens de detentieperiode zijn er meerdere kronen uitgevallen. Toen deze kronen uitvielen, heeft klager dit aan de medische dienst te kennen gegeven. De medische dienst heeft klager toen te verstaan gegeven dat het herstellen van de kronen een ‘luxeprobleem’ zou betreffen en dat klager hier niet aan geholpen zou worden. Klager is ook niet in het jaar 2017/2018 geholpen (ook niet door de tandarts) toen zijn kroon (van 25) loskwam. Blijkens de medische gegevens van klager is hij in december 2017 en januari 2018 niet gezien door de tandarts. Uit de medische gegevens blijkt dat klager in december 2017 niet is gezien in verband met tijdgebrek van de tandarts (een geplande afspraak werd toen afgezegd), en (voorts) dat klager daarna kennelijk niet meer werd opgeroepen. Op 5 februari 2018 werd dit gesignaleerd en werd gevraagd om klager weer in te plannen voor een afspraak bij de tandarts. Op 13 februari 2018 is klager weer door de tandarts gezien. Die dag werd (zo blijkt uit het schrijven van de tandarts) het element 25 chirurgisch verwijderd. De kroon van klager was op dat moment al uitgevallen. Omdat het element 25 verwijderd is, kan er thans geen kroon meer worden (terug)geplaatst, zo heeft klager begrepen. Op die plaats ontbreekt dan ook een tand in het gebit van klager. Indien er in 2017/2018 adequaat was gehandeld met betrekking tot deze kroon (van 25) door de tandarts en door de medische dienst niet was aangegeven dat het terugplaatsen van een kroon een ‘luxeprobleem’ was, had klager geen gat/ontbrekende tand in zijn bovengebit (op 25) gehad. Klager is van mening dat dit nalaten door de tandarts en/of medische dienst aangemerkt kan worden als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Helemaal nu klager dit jaar (2020) begreep dat een tandarts wel degelijk (en anders dan door de medische dienst aan hem was meegedeeld) kronen kon terugplaatsen (reden waarom klager in beklag is gegaan). Klager ondervindt veel problemen door het feit dat er zich gaten in zijn gebit bevinden (bijvoorbeeld op de plek van de kroon van 25). Zo heeft klager moeite met eten, omdat hij in zijn bovengebit een tand mist (en er zich daarnaast etensresten in dit gat verzamelen. Ook ondervindt klager psychische problemen door het missen van tanden, nu hij onzeker is geworden over zijn gebit. De stelling van de tandheelkundig adviseur dat klager geen pijn en/of verlies van functie zou hebben, acht klager dan ook onvoldoende gemotiveerd. Voorts heeft klager begrepen dat er veel kosten zouden zijn gemoeid met het (door een reguliere tandarts) moeten terugplaatsen van kronen. Immers zou er eerst een implantaat moeten worden geplaatst (nu het natuurlijk element ontbreekt), alvorens een nieuwe kroon geplaatst kan worden, zo begreep klager. Met het plaatsen van één implantaat (inclusief een kroon) zou ongeveer € 1.500,- gemoeid zijn. Klager wenst dan ook een tegemoetkoming in deze kosten. Indien er wel tijdig was ingegrepen door de tandarts en/of medische dienst na het uitvallen van de kronen (in ieder geval ten aanzien van kroon 25), had klager (op deze plaats) geen gaten/ontbrekende tanden in zijn gebit gehad (immers konden de kronen in dat geval nog worden teruggeplaatst/gecementeerd).       

 

Standpunt van de inrichtingstandarts

De inrichtingstandarts heeft zijn standpunt in beroep niet nader gemotiveerd.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Ontvankelijkheid

Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat klager een klaagschrift d.d. 13 april 2020 heeft ingediend over de omstandigheid dat hij niet geholpen wordt aan zijn loszittende kroon (op element 22). Dit klaagschrift is bij de administratie binnengekomen op 16 april 2020, zo blijkt uit de uitspraak van de beklagrechter van 30 april 2020, die het beklag ongegrond heeft verklaard. Daarnaast heeft klager een klaagschrift d.d. 16 april 2020 ingediend, waarin klager zich beklaagt over de omstandigheid dat hij niet geholpen wordt met zijn afgebroken kronen. Dit klaagschrift is bij de administratie binnen gekomen op 22 april 2020. De beklagrechter heeft klager ten aanzien van dat beklag niet-ontvankelijk verklaard.

Deze uitspraken van de beklagrechter zijn aan klager toegezonden op 8 mei 2020. Klager heeft vervolgens een klachtformulier bestemd voor bemiddeling van medische klachten gedateerd 12 mei 2020 ingediend over een gebeurtenis op 13 april 2020, waarbij hij verwijst naar bovengenoemde klachten. Ingevolge het destijds geldende artikel 29, eerste lid, van de Pm (oud) dient het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie te worden ingediend uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden. Hoewel het klachtformulier is gedateerd 12 mei 2020, leidt de beroepscommissie uit het bovenstaande af dat klager dezelfde klacht al had ingediend op 16 april 2020. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven en dat hij kan worden ontvangen in zijn klachten.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie begrijpt dat klagers klachten uit twee onderdelen bestaan. Het eerste gedeelte van de klacht betreft het niet geholpen worden aan een loszittende kroon op element 22. Het tweede gedeelte betreft het niet terugplaatsen van een of meerdere kronen.

De inrichtingstandarts heeft in zijn schriftelijke reactie in de bemiddelingsprocedure toegelicht dat hij klager voor het eerst zag op 29 augustus 2017. Klagers dentitie verkeerde in een deplorabele toestand. In de loop der jaren heeft de inrichtingstandarts gepoogd klagers dentitie met de ter beschikking staande middelen te restaureren. Hij is er in geslaagd middels sanering en wortelkanaalbehandelingen een en ander te redden. De aanwezige kronen zijn van staal en in een niet geweldige staat. De inrichtingstandarts heeft gepoogd deze zo lang mogelijk te behouden. Op 18 februari 2020 zag de inrichtingstandarts klager met een enigszins losstaande kroon op de 22. De kroon zat niet zodanig los dat hij deze er zo uit kon nemen. Hij heeft er niet aan getrokken want als de kroon afbreekt moet het probleem op kosten van de PI worden opgelost. De inrichtingstandarts heeft tegen klager gezegd dat er tussen de stift en kroon en wortel een forse opening zat waardoor de prognose niet best was. Hij heeft klager tevens gezegd dat indien de kroon er spontaan uit kwam, hij opnieuw een afspraak moest maken en dan zou hij proberen de kroon alsnog te cementeren.

Vanaf half maart 2020 kwam de coronacrisis. Daardoor mocht de inrichtingstandarts alleen voor spoedgevallen in de PI komen. De inrichtingstandarts begrijpt dat klager meerdere malen aan de medische dienst zijn probleem gemeld heeft. Daarvoor is hij door de huisarts gezien die hem op de spoedlijst heeft gezet voor 21 april 2020. De inrichtingstandarts heeft klager op 21 april 2020 gezien met de inmiddels losgekomen kroon van element 22. Deze kroon werd opnieuw vastgezet met de opmerking dat ze niet konden instaan voor een optimaal resultaat gezien de situatie rondom de wortel zoals reeds eerder aangegeven. Klager was toch heel tevreden met het resultaat.

Vervolgens had klager nog een klacht over twee kronen. In het gesprek met klager begreep de inrichtingstandarts dat het over de ontstane diastemen ging. Op 13 februari 2018 heeft de inrichtingstandarts bij klager het element 25 chirurgisch verwijderd in verband met een verticale wortelfractuur. Daardoor ontstond een diasteem. Helaas kent justitie geen regeling voor het vervaardigen van een brug en klager werd daarover geïnformeerd. Mogelijk bedoelt klager dit met ‘een luxeprobleem’. Klager zal dit echter voor eigen rekening moeten laten doen als het verblijf in de PI beëindigd is. Klager kan ervan op aan dat de inrichtingstandarts alles in het werk zal stellen om met de hem ter beschikking staande middelen zijn dentitie zo lang mogelijk te behouden.

In de medische informatie staat bij 14 februari 2020 dat klager naar de tandarts wil in verband met zijn kroon. Bij 17 februari 2020 is vermeld dat klager last heeft van zijn linker boven kroon. Op 18 februari 2020 is klager door de tandarts gezien. Bij 14 april 2020 staat vermeld dat klager voelt dat de kroon dreigt af te breken. Er is een afspraak gemaakt voor 21 april 2020 en klager is toen door de tandarts gezien.

Op grond van de stukken, waaronder de tandartskaart en het medisch dossier, alsmede de nadere schriftelijke toelichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingstandarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de loszittende kroon op element 22. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat de inrichtingstandarts vanwege de coronamaatregelen alleen voor spoedgevallen in de PI mocht komen en dat klager op de spoedlijst is gezet naar aanleiding van zijn melding bij de medische dienst dat de kroon dreigde af te breken.

Het handelen van de inrichtingstandarts kan ten aanzien van dit klachtonderdeel niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Pm (oud). De beroepscommissie zal het beroep in zoverre daarom ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de klacht over de niet teruggeplaatste kroon of kronen overweegt de beroepscommissie op grond van de tandartsgegevens en het medisch dossier van klager het volgende. Het element 25 is op 13 februari 2018 geëxtraheerd vanwege een verticale wortelfractuur. Het element was niet te redden geweest. Het gebit van klager is uitgebreid gerestaureerd waarbij de cariës niet onder controle is. Bovendien blijkt uit het medische dossier dat klager tandenknarst. De inrichtingstandarts geeft op 21 april 2020 aan dat klager geen pijn heeft en dat klager naar de mening van de tandarts een prothese zou moeten krijgen.

Al met al maakt het bovenstaande naar het oordeel van de beroepscommissie een indicatie voor een brug of kroon op implantaat onwenselijk. Dit valt bovendien niet binnen het verstrekkingenpakket van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Daar deze behandeling ook niet medisch/tandheelkundig noodzakelijk wordt geacht kan er voorts geen machtiging voor worden aangevraagd bij de afdeling gezondheidszorg.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Deze uitspraak is op 10 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven