Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6316/GA, 8 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6316/GA

               

Betreft [klager]

Datum 8 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.  de omstandigheid dat hij geen boodschappen heeft ontvangen en het geld hiervan (€50, ) niet heeft teruggekregen (DC-2019-000685);

b.  de omstandigheid dat hij na de ontruiming van zijn cel boodschappen miste ter waarde van €44,74 (DC-2019-000692).

De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 2 maart 2020 beklag a en b gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €44,74. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Er kan niet worden gesteld dat door het handelen of door nalatigheid van het personeel, boodschappen zijn zoekgeraakt dan wel onterecht niet zijn vergoed.

Uit nadere informatie blijkt dat klager voor de ontvangst van zijn boodschappen heeft getekend. Nadat de cel van klager in verband met plaatsing in een observatiecel (OBS) was ontruimd, zijn klagers etenswaren ingepakt. Klager heeft getekend voor de goede ontvangst van de boodschappen die bij de celontruiming ingenomen zijn. Beide keren heeft klager geen melding gemaakt bij het personeel dat er iets mis zou zijn met de boodschappen.

Als tijdens een celontruiming twijfel bestaat bij het personeel of bepaalde boodschappen dienen te worden ingepakt, zal de celgenoot gevraagd worden wat van hem (de beroepscommissie begrijpt: van de celgenoot) is. Het is mogelijk dat de celgenoot van klager tijdens de celontruiming aangegeven heeft dat de boodschappen die klager achteraf miste, van hem (de celgenoot) waren. Dit kan niet worden toegerekend aan het personeel.

Primair verzoekt de directeur het beroep gegrond te verklaren. Subsidiair verzoekt de directeur de tegemoetkoming die door de beklagcommissie is toegekend te matigen tot een bedrag van €17,19, nu dit de opstelsom van de boodschappen betreft die klager miste na terugkomst uit de OBS.

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Beklag a

Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor regels omtrent de aankoop door gedetineerden van andere gebruiksartikelen dan die door de directeur ter beschikking worden gesteld. De directeur dient ervoor zorg te dragen dat leveringen vanuit de (inrichtings-)winkel op adequate wijze door het personeel worden uitgevoerd.

Uit de inlichtingen van de directeur in beroep volgt dat klager op 27 oktober 2019 boodschappen heeft besteld ter waarde van €44,74. Verder blijkt dat klager heeft getekend voor de ontvangst van de boodschappen met dit bestelnummer. Nu klager heeft getekend voor ontvangst van zijn spullen en er geen redenen zijn om aan de juistheid van deze inlichtingen te twijfelen, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden geoordeeld dat de directeur niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarnaast neemt de beroepscommissie mede in aanmerking dat klager onder beklag b heeft aangegeven welke etenswaren van deze bestelling misten nadat zijn cel was ontruimd, wat een contra-indicatie vormt voor de omstandigheid dat klager in het geheel geen boodschappen heeft gekregen.

De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Beklag b

De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in beginsel verantwoordelijk is voor de hem toebehorende goederen die hij in de inrichting onder zich heeft. Indien een gedetineerde vanuit een meerpersoonscel geplaatst wordt in een afzonderingscel, en niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn persoonlijke eigendommen behoorlijk op te (laten) bergen, kan hij in redelijkheid niet verantwoordelijk worden gehouden voor deze goederen en gaat bij verlies de verantwoordelijkheid over op de directeur.

Terwijl klager in de OBS verbleef, is zijn cel ontruimd en is een aantal (houdbare) etenswaren meegenomen. Nadat klager uit de OBS kwam, miste hij een aantal etenswaren. Klager heeft op zijn beklagformulier hiervan opgave gedaan. Veel van deze etenswaren (met een aankoopwaarde van €23,49) had klager besteld op 27 oktober 2019. Daarnaast miste klager – volgens de opgave op het beklagformulier – nog olijfolie, zonnebloemolie en Wicky-drink. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de stukken in het dossier voldoende blijkt dat klager de door hem opgegeven vermiste boodschappen eerder in ontvangst heeft genomen, terwijl deze niet staan op het ontruimingsformulier, zodat voldoende aannemelijk is dat klager deze niet retour heeft ontvangen.

De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van gronden. Wel ziet de beroepscommissie aanleiding om de aan klager toegekende tegemoetkoming te matigen, nu klager volgens zijn opgave niet alle door hem op 27 oktober 2019 bestelde boodschappen miste. Zij zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren en de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op €25,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b inhoudelijk ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €25,-.

 

 

Deze uitspraak is op 8 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven