Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22351/GV, 6 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22351/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 6 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 juli 2021 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee dagen om zijn vader, die spoedig zal komen te overlijden, te bezoeken en om bij zijn familie te zijn. Het verlenen van incidenteel verlof is hiervoor niet afdoende. Klagers vader is niet tot reizen in staat en is telefonisch niet of nauwelijks aanspreekbaar. Het door verweerder gestelde alternatief van bezoek in de inrichting en telefonisch contact is daarnaast niet geschikt om deze emotionele gebeurtenis te verwerken.

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking, mits hieraan voorwaarden worden verbonden. Verweerder brengt hier slechts tegenin dat het de vraag is of klager zich aan deze voorwaarden zal houden, maar heeft deze stelling verder niet onderbouwd. Het feit dat klager vuurwapengevaarlijk is, is evenmin een argument om het verzoek om strafonderbreking af te wijzen. Klager beschikt vanwege zijn detentie al lange tijd niet over een vuurwapen en hij heeft er gezien het verlofdoel geen belang bij om een vuurwapen voorhanden te hebben.

 

Standpunt van verweerder

Het verzoek is in redelijkheid afgewezen, omdat klager zijn vader op 1 juli 2021 middels incidenteel verlof heeft bezocht en de noodzaak tot ondersteuning van de familie niet is aangetoond. Hoewel het begrijpelijk is dat klager bij zijn familie wil zijn, is dat geen reden tot het verlenen van een strafonderbreking. Klager kan zijn familie, met uitzondering van zijn vader, ook ondersteunen door hen te ontvangen in de inrichting en met hen telefonisch contact te onderhouden. Klager heeft niet (voldoende) onderbouwd waarom niet kan worden volstaan met het aan hem verleende incidenteel verlof. De enkele stelling dat het incidenteel verlof te kort is geweest, is onvoldoende om een ander standpunt in te nemen. Dat klager heeft gekozen voor een verzoek tot strafonderbreking, om daarmee ervoor te zorgen dat verlofverlening zonder begeleiding plaatsvindt en de kans op verspreiding van het coronavirus wordt voorkomen, kan evenmin leiden tot een ander standpunt.

Bij de afwijzing is in redelijkheid rekening gehouden met het feit dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog worden ingeschat. Dit maakt een strafonderbreking te risicovol, ook met de door de vrijhedencommissie gestelde voorwaarden.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van het JC Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, onder de voorwaarde van een (nachtelijk) locatiegebod met toepassing van elektronische controle en een alcohol- en drugsverbod.

De reclassering heeft, in het kader van klagers plaatsing op de Top600-lijst, positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van incidenteel verlof.

De medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering acht het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd. Bij klagers vader is sprake van acute hartproblematiek met complicaties. Zijn huidige gezondheidstoestand is kritiek en hij wordt beademd. Een zeer spoedig overlijden is mogelijk.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 6 augustus 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van zes maanden te ondergaan, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 26 januari 2022.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling, in samenhang met artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee dagen om zijn vader, die spoedig zal komen te overlijden, te bezoeken en om bij zijn familie te zijn.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking – zoals dat wordt bedoeld in de Regeling – onvoldoende vast komen te staan. Aan klager is al eerder op 1 juli 2021 een begeleid incidenteel verlof verleend om zijn vader te bezoeken. Hoewel klagers wens om langer bij zijn vader en familie te zijn begrijpelijk is, is niet of onvoldoende aangetoond dat niet met een nieuw incidenteel verlof kan worden volstaan.

Uit het in het dossier genoemde reclasseringsadvies van 15 februari 2021 volgt verder dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden zijn ingeschat als hoog en het risico op letselschade als gemiddeld. Gelet hierop heeft verweerder, ondanks het positieve advies van de directeur van het JC Zaanstad, in redelijkheid kunnen beslissen dat alleen een begeleid incidenteel verlof, zoals dat ook op 1 juli 2021 is toegekend en door klager is genoten, is aangewezen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 6 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven