Nummer 21/20933/TA
Betreft [klager]
Datum 3 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 16 december 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 8 april 2021 het beklag ongegrond verklaard (K-2020-236). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en namens de instelling […], jurist en […], psychiater, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 23 juni 2021 op het secretariaat van de RSJ.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Klager verwijst voor zijn standpunt naar hetgeen hij in de procedure voor de beklagcommissie naar voren heeft gebracht. Er wordt ten onrechte enkel uitgegaan van de uitleg van de instelling, er wordt te weinig rekening gehouden met hetgeen namens klager naar voren is gebracht. Zo is een overplaatsing naar de afdeling Onyx een minder ingrijpende en passende interventie die niet is uitgeprobeerd. De instelling onderkende immers het feit dat de afdeling waar klager verbleef ten tijde van de beslissing niet goed bij hem paste, te chaotisch was en niet paste bij de problematiek van klager. Om die reden was dan ook in het psychodiagnostisch onderzoek van de kliniek van 1 september 2020 reeds geadviseerd klager naar de afdeling Onyx over te plaatsen, waar meer structuur en begeleiding van een LVB-afdeling beschikbaar is, zodat de sterkere en meer begeleidbare kanten van klager naar voren zouden kunnen komen. Klager deelt die visie en is van mening dat veel van de problemen in de communicatie en samenwerking op de vorige afdeling voortvloeiden uit het feit dat er geen geschikte afdeling voor hem was en het personeel hem en zijn problematiek niet goed konden begrijpen. Verder meent klager dat na de initiële beslissing tot a-dwangbehandeling er geen sprake was van een verbetering in de samenwerking. Hij ervoer nog steeds dezelfde problemen in de communicatie en samenwerking. Klager heeft getracht altijd goed mee te werken en heeft de samenwerking opgezocht. Klager bevestigt niet dat er wel een verbetering op de huidige afdeling zou zijn.
Klager ervaart bijwerkingen van de medicatie zoals verlies aan concentratie en motivatie. De situatie van klager is weliswaar moeilijk, maar antipsychotische medicatie is niet nodig. Hij is altijd bereid geweest mee te werken. De overplaatsing naar de afdeling Onyx had zonder medicatie gekund. De instelling kan niet beweren dat de positieve ontwikkeling niet komt door klagers plaatsing op de LVB-afdeling Onyx.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Door de medicatie die klager krijgt toegediend, is hij beter in de samenwerking en is sprake van een afname van de achterdocht. Met klager is gesproken over de bijwerkingen en dit heeft geleid tot andere medicatie. Klager verbleef op de afdeling Koraal, dit is een structuurafdeling waar verschillende typen verpleegden verblijven, op maat, maar al bij aanvang bedoeld voor een korte periode om de toestand van klager in kaart te brengen en hem te stabiliseren. Overplaatsingen naar andere afdelingen zorgen tijdelijk tot een verbetering, maar leiden bij klager uiteindelijk keer op keer tot problemen en zijn dus geen goed alternatief voor de dwangmedicatie. Daarom is besloten al te starten met dwangmedicatie vóór zijn overplaatsing naar de LVB-afdeling Onyx.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.
In RSJ 13 januari 2021, R-20/8249/TA heeft de beroepscommissie het door klager ingestelde beroep tegen de eerste beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling van 7 oktober 2020 ongegrond verklaard. De beroepscommissie merkt op dat klager in het huidige beroep dezelfde gronden aanvoert als in voormeld beroep, met name met betrekking tot de stelling dat de instelling eerst had moeten kiezen voor een overplaatsing van klager naar de LVB-afdeling Onyx in plaats van de dwangmedicatie reeds te starten op de afdeling Koraal. Klager en de instelling hebben hier verschillende opvattingen over die ook tijdens de behandeling van voormeld beroep naar voren zijn gebracht. De beroepscommissie merkt op dat klagers overwegingen hieromtrent zijn meegewogen in de beslissing, maar dat de instelling prioriteit heeft gegeven de medicamenteuze behandeling reeds op de afdeling Koraal te starten met als doel betrokkene op de afdeling Onyx een beter startpositie te geven zodat de overplaatsing een betere kans van slagen heeft. Hetgeen klager heeft aangevoerd kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
In de stukken wordt beschreven dat de toediening van een antipsychoticum een gunstig effect heeft op de paranoïde persoonlijkheidskenmerken van klager. De bijwerkingen die klager heeft ervaren van de medicatie (aripiprazol) hebben geleid tot de inzet per 17 december 2020 van een ander middel (olanzapine). De beroepscommissie begrijpt hieruit en gaat er ook vanuit dat de instelling aandacht blijft houden voor de door klager beschreven bijwerkingen. De duur van de behandeling is volgens de instelling nog te kort om een effect te evalueren. Klager staat niet open voor vrijwillige medicatie inname.
Gelet op het voorgaande en gezien de eerdere beslissing om een a dwangbehandelingstraject te starten, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de a-dwangbehandeling voort te zetten.
Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen, namelijk klagers vrijwillige inname van medicatie.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 3 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F. Bruggeman en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris
secretaris voorzitter